J U S T E L     -     Geconsolideerde wetgeving
Einde Eerste woord Laatste woord Wijziging(en) Aanhef
Inhoudstafel 48 uitvoeringbesluiten 15 gearchiveerde versies
Einde Franstalige versie
 
belgiëlex . be     -     Kruispuntbank Wetgeving
Raad van State
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/besluit/1958/09/23/1958092304/justel

Titel
23 SEPTEMBER 1958. - Koninklijk besluit houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen.
(NOTA : is in het Waalse Gewest niet langer van toepassing op de buitenpolitie voor de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, zie BWG 2002-07-04/50, art. 267; Inwerkingtreding : 01-10-2002)
(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-10-1991 en tekstbijwerking tot 17-07-2023) Zie wijziging(en)

Publicatie : 22-12-1958 nummer :   1958092304 bladzijde : 9075       PDF : geconsolideerde versie
Dossiernummer : 1958-09-23/01
Inwerkingtreding / Uitwerking : 22-03-1959

Inhoudstafel Tekst Begin
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Art. 1-5
HOOFDSTUK II. - Indeling der fabrieken en magazijnen en vergunningsregeling.
Art. 6-33
HOOFDSTUK III. - Fabricatie.
Afdeling I. - Bepalingen die van toepassing zijn op de fabrieken van de eerste klasse.
Art. 34-62
Afdeling II. - Bepalingen die op fabrieken der 2e klasse van toepassing zijn.
Art. 63-64
HOOFDSTUK IV. - Verpakking.
Algemene bepalingen.
Art. 65-67
HOOFDSTUK V. - Vervoer.
Sectie I. - Algemene bepalingen.
Art. 68-93
Afdeling II. - Vervoer per as.
Art. 94-114
Afdeling III. - Vervoer te water.
Art. 115-162
Afdeling IV. - Vervoer per spoor.
A. Algemene bepalingen.
Art. 163-167
B. Specifieke bepalingen in verschillende rubrieken
Rubriek I. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
Art. 168-169
Rubriek II. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
Art. 170-182
Rubriek III. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
Art. 183-198
Vervoer met reizigerstreinen
Art. 199
HOOFDSTUK VI. - Opslaan van springstoffen.
Afdeling I. - Algemene bepalingen.
Art. 200-212
Afdeling II. - Bepalingen die alleen op de magazijnen A van toepassing zijn (Magazijnen die tot de springstoffenfabrieken behoren).
Art. 213-225
Afdeling III. - Bepalingen die alleen op de magazijnen B van toepassing zijn (Magazijnen voor de verkoop in 't groot).
Art. 226-229
Afdeling IV. - Bepalingen die alleen op de magazijnen C van toepassing zijn (Verbruiksopslagplaatsen tot uitsluitend gebruik van sommige inrichtingen).
Art. 230-244
Afdeling V. - Bepalingen die alleen op de magazijnen D van toepassing zijn (Bijzondere opslagplaatsen voor de uitreiking).
Art. 245-250
Afdeling VI. - Bepalingen die alleen op de opslagplaatsen E van toepassing zijn (Opslagplaatsen van kleinhandelaars in kruit, vuurwerk en veiligheidslonten).
Art. 251
Afdeling VII. - Bepalingen die alleen op de opslagplaatsen F van toepassing zijn (Kleine opslagplaatsen van dynamiet of van moeilijk ontvlambare springstoffen en van slagpijpjes).
Art. 252-254
Afdeling VIII. - Bepalingen die alleen op de opslagplaatsen G van toepassing zijn (Tijdelijke opslagplaatsen).
Art. 255-256
HOOFDSTUK VII. - Verkoop.
Art. 257-259
HOOFDSTUK VIII. - Kleinhandel.
Art. 260-264
HOOFDSTUK IX. - Onder zich houden door particulieren.
Art. 265-268
HOOFDSTUK X. - Overbrenging naar de werkplaats en controle op het verbruik Werken van korte duur.
Art. 269-277
HOOFDSTUK XI. - In- en doorvoer.
Art. 278-282
HOOFDSTUK XII. - Bereiding en gebruik van speciale springstoffen voor schietwerk. <KB 09-04-1976, art. 1>
Art. 283
HOOFDSTUK XIII. - Ongevallen.
Art. 284-286
HOOFDSTUK XIV. - Inspectie en toezicht. Straffen. Allerlei bepalingen.
Art. 287-288, 288bis, 289-306
BIJLAGE.
Art. N, N1

Tekst Inhoudstafel Begin
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

  Artikel 1. Voor de toepassing van deze reglementering worden als springstoffen beschouwd de produkten die geschikt zijn om wegens hun ontplofbare, deflagerende of pyrotechnische eigenschappen gebruikt te worden.

  Art. 2. Deze produkten worden in een van de volgende klassen en categorieën ingedeeld:
  Klasse A. - Ontplofbare stoffen:
  - 1e categorie: salpeterkruit;
  - 2e categorie: dynamiet en daarmede gelijkgestelde springstoffen;
  - 3e categorie: rookzwak kruit;
  - 4e categorie: moeilijk ontvlambare springstoffen en daarmede gelijkgestelde springstoffen;
  - 5e categorie: bevochtigde nitrocellulose met een stikstofgehalte van meer dan 12,6 t.h.;
  - 6e categorie: bevochtigde nitrocellulose met een stikstofgehalte van niet meer dan 12,6 t.h.
  Klasse B. - Munitie:
  - 1e categorie: slagpijpjes, en daarmede gelijkgestelde voorwerpen en munitie;
  - 2e categorie: munitie met slagpijpjes;
  - 3e categorie: munitie zonder slagpijpjes;
  - 4e categorie: fosformunitie;
  - 5e categorie: slagkoord;
  - 6e categorie: veiligheidsmunitie.
  Klasse C. - Vuurwerk.
  (Het vuurwerk wordt ondergebracht in één van de volgende groepen, aangeduid door de letters a, b, c, volgens de bestemming en de gevaarsgraad ervan :
  a) spektakelvuurwerk en toebehoren hiervoor;
  b) feestvuurwerk;
  c) vuurwerk voor technisch gebruik en/of seinvuurwerk.
  Het feestvuurwerk moet voldoen aan de in bijlage opgenomen fundamentele veiligheidseisen die erop van toepassing zijn.) <KB 2000-02-01/30, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000>

  Art. 3. (Behoudens de in artikel 62 bepaalde uitzondering, mag geen enkele springstof op enige manier gefabriceerd, te koop aangeboden, verkocht of ingevoerd worden, indien zij niet vooraf erkend en ingedeeld is door een ministerieel besluit, dat de wijze van verpakking vaststelt.) <KB 2000-05-14/47, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>
  Bovendien mag die springstof voor springwerk enkel worden gebruikt op grond van een uitdrukkelijke bepaling in genoemd besluit, dat dan de eventueel voor dat gebruik vereiste speciale conditionering vaststelt.
  De aanvragen tot erkenning dienen, samen met de nodige inlichtingen, te worden gericht aan de minister van wie het mijnwezen afhangt. Deze kan eisen dat de aanvrager monsters van bedoelde produkten naar de dienst der springstoffen zendt. (Hij kan eveneens de bijzondere veiligheidsvoorschriften vastleggen die hierop van toepassing zijn en de dienst der springstoffen opdragen een overeenstemmingsattest met desbetreffende voorschriften af te leveren.) <KB 2000-02-01/30, art. 2, 2°, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000>
  De besluiten tot erkenning kunnen te allen tijde herroepen worden.

  Art. 4. De dienst der springstoffen onderhoudt en publiceert de lijst van de erkende springstoffen, met opgave van de indeling en de wijze van verpakking. Deze lijst vermeldt in voorkomend geval dat de springstof voor springwerk mag worden gebruikt en wijst de eventueel voor dat gebruik vereiste speciale conditionering aan.

  Art. 5. De natuurlijke of de rechtspersonen die in België geen verblijfplaats of zetel hebben en in België een bedrijf uitoefenen, waarvoor krachtens de voorschriften van dit besluit een vergunning vereist is, moeten een verantwoordelijke vertegenwoordiger hebben, die in België verblijft en bij ministerieel besluit aangenomen is.
  Om aangenomen te kunnen worden moet de verantwoordelijke vertegenwoordiger vooraf de volgende officiële bescheiden voorleggen:
  1° een nationaliteitsgetuigschrift;
  2° een bewijs van huisvesting in België;
  3° een afschrift van de akte waaruit zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger blijkt;
  4° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag;
  5° de aanvaarding door de vertegenwoordigde van de burgerlijke aansprakelijkheid die door het aan vergunning onderworpen bedrijf in het gedrang kan worden gebracht.

  HOOFDSTUK II. - Indeling der fabrieken en magazijnen en vergunningsregeling.

  Art. 6. Springstoffenfabrieken en -depots zijn inrichtingen die als gevaarlijk, ongezond en hinderlijk ingedeeld zijn.
  Hun indeling wordt hieronder gegeven:
  A. Fabrieken
  1° Springstoffenfabrieken, d.w.z. inrichtingen voor de bereiding, behandeling of verwerking van enigerlei springstof behalve de in het volgende lid aangeduide werkplaatsen: 1° klasse;
  2° Werkplaatsen voor het laden van jachtpatronen bij wapensmeden en andere kleinhandelaars: 2° klasse.
  B. Opslagplaatsen
  1° Opslagplaatsen voor springstoffen behalve die in het volgende lid aangeduid: 1° klasse;
  2° Opslagplaatsen voor springstoffen, waarvan de inhoud beperkt is tot de volgende hoeveelheden: 2° klasse:
  1. vijftig kilogram salpeterkruit en rookzwak kruit.
  vijfhonderd kilogram veiligheidslonten voor mijnwerkers,
  veiligheidspatronen voor draagbare wapens ten belope van vijfhonderd kilogram kruit,
  tweehonderd duizend Flobertpatronen zonder kruit en slaghoedjes voor veiligheidspatronen voor draagbare wapens, of
  2. feest- en seinvuurwerk ten belope van vijf en twintig kilogram pyrotechnische sas.
  De volgende springstofopslagplaatsen zijn geen ingedeelde inrichtingen en zijn onderworpen aan een bijzondere vergunningsregeling:
  1° de in ondergrondse werkplaatsen ingerichte C opslagplaatsen, waarvoor de regeling wordt bepaald in artikel 241;
  2° de D opslagplaatsen bedoeld in artikel 245, waarvoor de regeling in artikel 247 wordt bepaald;
  3° de G opslagplaatsen, waarvoor de regeling in de artikelen 255 en 256 wordt bepaald.

  Art. 7. Springstoffenfabrieken en -opslagplaatsen mogen slechts mits een administratieve vergunning opgericht, verbouwd en verplaatst worden.
  Het is verboden zonder nieuwe vergunning in die inrichtingen, hetzij in de schikking of de bestemming der lokalen, hetzij in de aard of de hoeveelheid der te fabriceren of te bergen gevaarlijke stoffen zodanige wijzigingen of aanvullingen aan te brengen dat het gevaar kan toenemen.

  Art. 8. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 26, neemt het college van burgemeester en schepenen in eerste aanleg kennis van de aanvragen betreffende fabrieken en opslagplaatsen der tweede klasse en de bestendige deputatie van de provincieraad van de aanvragen betreffende de fabrieken en opslagplaatsen der eerste klasse.
  Betreft het een springstoffenfabriek of -opslagplaats die toegevoegd wordt aan een inrichting die als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk is ingediend door het besluit van de Regent van 2 september 1946, houdende goedkeuring van de titels I en II van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, dan wordt de bevoegde overheid aangewezen met inachtneming van het desbetreffende industrieel complex overeenkomstig de bepalingen van voormeld besluit van de Regent en van het tegenwoordig koninklijk besluit.
  Voor het kruitdepot der tweede klasse dat moet worden opgericht bij een openluchtgroeve, wordt de beslissing echter genomen door het college van burgemeester en schepenen.

  Art. 9. De vergunningsaanvragen moeten vermelden:
  1° de naam, de voornamen, de hoedanigheid en de woonplaats van de aanvrager;
  2° de aard van de inrichting, het doel van het bedrijf, de aan te wenden apparaten en procédés, de aard en het vermogen van elke motor alsmede de benaderende hoeveelheden der te fabriceren of te bergen produkten;
  3° het aantal te werk te stellen arbeiders;
  4° de ontworpen maatregelen om de hinder waartoe de inrichting aanleiding zou kunnen geven, zowel voor de tewerkgestelde personen als voor de geburen en het publiek, te voorkomen of te verminderen.
  Daarbij wordt gevoegd in drievoud een plan op een schaal van ten minste vijf millimeter per meter, waarop de schikking der lokalen en de ligging der werkhuizen, magazijnen en toestellen zijn aangegeven.
  Nochtans dient dit plan in viervoud te worden geleverd voor de vergunningsaanvragen voor de opslagplaatsen afhangende van inrichtingen waarover de mijningenieurs toezicht uitoefenen.
  Bij aanvragen voor een fabriek of een opslagplaats der eerste klasse dienen daarenboven de volgende stukken te worden gevoegd:
  1° een uittreksel uit het kadastraal plan met de percelen die gelegen zijn binnen een straal van honderd meter van de omtrek van de inrichting, met aangifte van de namen der eigenaars; voor een opslagplaats F volstaat een straal van vijftig meter;
  2° een formulier, in tweevoud, voor aanvraag om vergunning van een ingedeelde inrichting, dat geleverd wordt door het Nationaal Instituut voor de Statistiek te Brussel.

  Art. 10. De vergunningsaanvragen worden gericht aan de overheid die krachtens artikel 8 bevoegd is om erover te beslissen.

  Art. 11. De aan de bestendige deputatie gerichte aanvragen worden, binnen twee dagen na hun ontvangst, met hun bijlagen aan het gemeentebestuur toegezonden.

  Art. 12. Binnen vijf dagen na ontvangst van het dossier opent het college van burgemeester en schepenen een onderzoek de commodo et incommodo door de aanplakking van een bericht met aangifte van het doel der aanvraag. Dat bericht blijft vijftien dagen aan de exploitatiezetel en op de gewone aanplakplaatsen aangeplakt. Gedurende diezelfde tijd wordt het eveneens aangeplakt op de gewone aanplakplaatsen in de naburige gemeenten waarvan het grondgebied gedeeltelijk gelegen is op minder dan vijftig meter afstand van de plaats der onderworpen inrichting in het geval van fabrieken en opslagplaatsen der tweede klasse en van opslagplaatsen F en op minder dan honderd meter afstand in het geval van andere fabrieken en opslagplaatsen.
  Terzelfdertijd geeft het gemeentebestuur, individueel en aan huis, schriftelijk kennis van de aanvraag aan de eigenaars en de voornaamste gebruiknemers van de in de hierboven vermelde straal gelegen onroerende goederen, alsmede aan de openbare besturen, onder wier bevoegdheid een verkeersweg, een waterloop, een werk of enigerlei inrichting binnen dezelfde straal gelegen is.
  Gedurende het onderzoek kunnen belangstellenden inzage nemen van de vergunningsaanvraag en de daarbijhorende plannen.
  Gedurende dezelfde tijd verzamelt een lid van het college van burgemeester en schepenen of een daartoe gemachtigde ambtenaar de schriftelijke opmerkingen. Bij het verstrijken van deze termijn houdt hij een zitting waarop al wie zulks verlangt gehoord wordt en na verloop waarvan hij een proces-verbal opstelt dat het onderzoek van commodo et incommodo afsluit.
  De aanvragers kunnen mededeling bekomen van de tijdens het onderzoek gemaakte schriftelijke en mondelinge opmerkingen.

  Art. 13. Betreft het een inrichting waarvoor de bestendige deputatie bevoegd is, dan zendt het gemeentebestuur, binnen tien vrije dagen na het sluiten van het onderzoek, het dossier terug naar de provinciegouverneur met een gemotiveerd advies van het college van burgemeester en schepenen.
  De gouverneur zendt het dossier voor advies naar de volgende technische diensten:
  1° het mijnarrondissement, alleen wanneer het gaat om een opslagplaats die onder het toezicht der mijningenieurs valt:
  2° de dienst der springstoffen.
  (3° de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest.) <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  De overzending van het dossier dient in beide gevallen binnen de drie dagen na de ontvangst te geschieden.

  Art. 14. Gaat het om fabrieken en opslagplaatsen der tweede klasse, dan zendt het gemeentebestuur het dossier voor advies aan de dienst der springstoffen behalve wanneer het gaat om een kruitdepot afhangend van een inrichting die onder het toezicht van de mijningenieurs staat; in dat geval volstaat het technisch verslag van deze ambtenaren.
  (Het gemeentebestuur zendt ook het dossier voor advies naar de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest.) <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  In beide gevallen dient het gemeentebestuur het dossier te zenden binnen tien dagen na de sluiting van het onderzoek van commodo en incommodo.

  Art. 15. Indien een rubriek van de lijst der ingedeelde inrichtingen - hoofdstuk II van het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming -, die de raadpleging van de medische arbeidsinspectie voorschrijft toepasselijk is op een gedeelte van een springstoffenfabriek, dient het hoofd van de dienst der springstoffen het advies van deze inspectie in te winnen. Indien hij binnen vijftien dagen geen antwoord ontvangt wacht hij niet langer om de zaak te behandelen.

  Art. 16.De technische ambtenaren dienen de overheid die met de beslissing belast is van advies binnen drie weken na de ontvangst van het [1 volledig dossier]1.
  ----------
  (1)<KB 2013-09-15/02, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 30-09-2013>

  Art. 17. Buiten het advies van de technische ambtenaren wier advies vereist is, raadpleegt de bevoegde overheid de ambtenaren of technische comité's waarvan zij de raadpleging nodig acht.

  Art. 18. Indien de gemeente van de plaats der inrichting valt onder de regeling bepaald door de besluitwet van 2 december 1946 betreffende de stedebouw, winnen de colleges van burgemeester en schepenen en de bestendige deputaties die geroepen zijn te beslissen vooraf het advies in van de provinciale directeur van de administratie van de stedebouw. Wanneer door Ons beslist wordt, wordt het advies van het hoofdbestuur van de administratie van de stedebouw ingewonnen. Deze adviezen moeten binnen drie weken worden gegeven, zo niet wordt de zaak zonder meer verder behandeld.

  Art. 19. De overheid die over de aanvraag beslist neemt haar beslissing bij een met redenen omkleed besluit binnen vier maanden na de dag waarop die aanvraag bij haar regelmatig is ingediend.
  Indien zij binnen die termijn geen beslissing betroffen heeft, kan de overheid die naar luid van artikel 23 in hoger beroep beslist, het onderzoek tot zich trekken en in eerste en laatste instantie beslissen binnen dezelfde termijn en indien zulks onmogelijk is binnen een langere termijn, die vastgesteld wordt bij een gemotiveerd besluit waarvan aan de belanghebbenden wordt kennis gegeven.

  Art. 20. De door de bevoegde overheid genomen besluiten verwijzen naar het advies van de technische ambtenaren wier tussenkomst is vereist. In geval van vergunning stellen zij de termijn vast waarbinnen de inrichting in exploitatie moet worden gebracht. Deze termijn mag niet langer zijn dan twee jaar.
  De machtigingen mogen niet voor een termijn van méér dan dertig jaar worden verleend. Na het verstrijken van deze termijn kunnen zij worden hernieuwd.

  Art. 21. Voor een vergunning door de bestendige deputatie te verlenen, wordt een uitgifte van het genomen besluit en een exemplaar van het in artikel 9 bedoelde plan overgemaakt aan het gemeentebestuur dat gelast is een volledig afschrift van het besluit en een exemplaar van het plan aan de belanghebbende te doen toekomen.
  Voor een vergunning door het college van burgemeester en schepenen te verlenen handelt het gemeentebestuur op dezelfde wijze als hierboven ten opzichte van de belanghebbende. Hij moet daarenboven aan de provinciegouverneur drie uitgiften van het genomen besluit en één exemplaar van het in artikel 9 bedoelde plan toezenden. Het aantal uitgiften van het besluit wordt op vier gebracht en het aantal plans op twee voor de opslagplaatsen afhangend van inrichtingen die onder het toezicht der mijningenieurs staan.
  Een uitgifte van alle besluiten betreffende springstoffenfabrieken of -opslagplaatsen wordt zonder verwijl door de gouverneurs toegezonden aan de dienst der springstoffen alsmede aan de procureur des Konings in wiens ambtsgebied de inrichting is gelegen en, voor de opslagplaatsen afhangend van een inrichting die onder het toezicht van de mijningenieurs staat, aan laatst genoemde ambtenaren (en aan de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest). <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  Bij de aan een technische dienst gezonden uitgifte wordt een exemplaar van het in artikel 9 bedoelde plan gevoegd.

  Art. 22. Het besluit wordt in extenso aangeplakt aan het gemeentehuis en aan de ontworpen bedrijfszetel. De aanplakking moet geschieden binnen vijf dagen nadat het gemeentebestuur het genomen besluit heeft ontvangen.
  Nochtans mag een onder dezelfde omstandigheden aangeplakt bericht de aanplakking in extenso vervangen. Dat bericht vermeldt de genomen beslissing en vestigt er de aandacht van het publiek op dat de volledige tekst van het besluit en de opgelegde voorwaarden op het gemeentehuis kunnen worden ingezien.
  De beslissing wordt daarenboven zonder verwijl ter kennis gebracht van de openbare besturen waarvan sprake in artikel 12.

  Art. 23. Tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen staat voor alle belanghebbenden beroep open bij de bestendige deputatie, die in laatste aanleg uitspraak doet.
  Door Ons wordt uitspraak gedaan over het beroep dat ingesteld wordt hetzij door de provinciegouverneur, die ambtshalve of op verzoek van de technische ambtenaar optreedt, hetzij door de gemeenteoverheid, hetzij door de andere belanghebbenden tegen beslissingen die de bestendige deputatie in eerste aanleg heeft genomen.
  Van het hoger beroep moet worden kennis gegeven bij aangetekende brief, te verzenden binnen tien dagen na aanplakking van de beslissing.
  Het beroep en de eindbeslissing die daarop volgt worden door tussenkomst van de provinciegouverneur binnen vijftien dagen betekend aan het gemeentebestuur en ter kennis van de belanghebbenden gebracht op de wijze en binnen de termijnen bepaald in de artikelen 21 en 22. Het beroep schorst de bestreden beslissing niet.

  Art. 24. Aan de voorgaande bepalingen is onderworpen elke uitbreiding of verandering van een toegelaten springstoffenfabriek of -opslagplaats wanneer deze een wijziging van de indeling der inrichting ten gevolge heeft of het gevaar, de insalubriteit of de hinder ervan vermeerderen kan.
  Bij de aanvraag moet, volgens het geval in drie- of viervoud, een plan der ontworpen uitbreiding of verandering gevoegd.
  De overheid die beslist oordeelt of de aanvraag aan het de commodo et incommodo onderzoek dient te worden onderworpen.

  Art. 25. Er is eveneens een nieuwe vergunning nodig voor springstoffenfabrieken en -opslagplaatsen die niet binnen de in het vergunningsbesluit vastgestelde termijn in dienst zijn gesteld, die gedurende ten minste twee opeenvolgende jaren niet in bedrijf zijn geweest of die vernield of tijdelijk buiten gebruik zijn gesteld, wegens enigerlei oorzaak.
  Nochtans is het onderzoek de commodo et incommodo niet nodig, indien het gaat over een alleenstaand werkhuis van een springstoffenfabriek dat door een ontploffing of door een brand werd vernield, indien, naar het advies van de dienst der springstoffen, dat werkhuis geen risico's voor de buurt oplevert.

  Art. 26. De aan het college van burgemeester en schepenen en aan de bestendige deputatie verleende macht om uitspraak te doen, geldt niet ten aanzien van springstoffenfabrieken en -opslagplaatsen die door de Staat worden opgericht of geëxploiteerd en waarvoor de vergunning volgens de hierna bepaalde bijzondere procedure wordt verleend:
  Het betrokken ministerieel departement zendt de bij artikel 9 omschreven plans en inlichtingen over aan het college van burgemeester en schepenen.
  Het college verzamelt op de wijze bepaald in artikel 12 de opmerkingen en klachten waartoe het ontwerp aanleiding geeft en zendt de uitslag van het onderzoek met zijn advies aan het betrokken departement dat het dossier aan de minister tot wiens bevoegdheid het mijnwezen behoort, doet toekomen voor raadpleging van de technische diensten aangewezen in artikels 13, 14, 15 en 18.
  De beslissing wordt door Ons genomen op voordracht van die minister.

  Art. 27. Voor fabrieken of opslagplaatsen der eerste klasse, dient de inbedrijfstelling voorafgegaan door een door de dienst der springstoffen opgesteld proces-verbaal bevestigend dat de algemene verordenende voorschriften en de door het vergunningsbesluit opgelegde bijzondere voorwaarden stipt zijn nagekomen. Alleen een uitdrukkelijke bepaling in het vergunningsbesluit kan ontstaan van de noodzaak van dat proces-verbaal van nazicht vóór de inbedrijfstelling.
  (Wat de uitwendige politie zoals zij in artikel 6, § 1, II, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervormingen der instellingen wordt bepaald, is de inbedrijfstelling van de in het eerste lid bedoelde instellingen voorafgegaan, behalve uitdrukkelijke tegengestelde bepaling in het vergunningsbesluit, door een proces-verbaal opgemaakt door de bevoegde ambtenaar van de afdeling voorkoming van de verontreinigingen en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest; dit proces-verbaal stelt vast dat aan de in het vergunningsbesluit opgelegde algemene verordenende voorschriften en aan de bijzondere voorwaarden werd voldaan.) <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>

  Art. 28. Ingeval de exploitant van een fabriek of opslagplaats der eerste klasse verandert, dient de nieuwe titularis door de provinciegouverneur op advies van de dienst der springstoffen aangenomen te worden (en aan de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest.) <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>

  Art. 29. De exploitatie mag slechts begonnen en voortgezet worden mits de algemene verordenende voorschriften en de door het vergunningsbesluit opgelegde bijzondere voorwaarden zijn nagekomen.
  De vergunning kan door de overheid die haar verleend heeft, ingetrokken of geschorst worden, zonder enige vergoeding indien de exploitant die voorschriften en voorwaarden niet nakomt, of indien hij weigert zich te onderwerpen aan de nieuwe verplichtingen die deze overheid steeds het recht heeft op te leggen.
  De belanghebbenden mogen tegen de beslissing tot intrekking of schorsing der vergunning beroep instellen op de wijze bepaald in artikel 23.
  Het beroep schorst de bestreden beslissing.

  Art. 30. Het toezicht op de springstoffenfabrieken en opslagplaatsen wordt uitgeoefend door de burgemeester en de bevoegde ambtenaren naar volgend ondersheid:
  De burgemeester vergewist er zich van of voor de in bedrijf zijnde fabrieken en opslagplaatsen een regelmatige vergunning werd verleend. Hij waakt over de uitvoering van de exploitatievoorwaarden die het college van burgemeester en schepenen aan de vergunninghoudende inrichtingen heeft opgelegd.
  Het hoge toezicht der springstoffenfabrieken en opslagplaatsen wordt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk XIV van dit besluit uitgeoefend.

  Art. 31. Zo een gevaar de veiligheid of de gezondheid van het personeel of van de geburen bedreigt en zo het ondernemingshoofd weigert in te gaan op de onderrichtingen van de bevoegde technische ambtenaar, beveelt de burgemeester, op verslag van laatstgenoemde, de arbeid stop te zetten, verzegelt hij de toestellen en gaat hij desnoods onmiddellijk over tot het voorlopig sluiten van de inrichting.
  Dezelfde macht wordt de bevoegde technische ambtenaar toegekend zo de burgemeester niet optreedt of wanneer het gevaar dreigt, dat de minste vertraging een ongeval kan veroorzaken.
  Zo nodig mag de technische ambtenaar de medewerking der rijkswacht opvorderen.
  In beide gevallen mag het betrokken ondernemingshoofd bij Ons beroep instellen. Het beroep schorst de getroffen maatregel niet.

  Art. 32. De burgemeester of de met het hoge toezicht belaste technische ambtenaar mag dezelfde maatregelen treffen:
  1° in geval van overtredingen van de bepalingen van de artikelen 7, 24 en 25 of, ingeval de inbedrijfstelling geschied is vóórdat het proces-verbaal bedoeld in artikel 27 is afgegeven.
  Deze maatregelen worden van rechtswege opgeheven door de vergunning tot exploitatie en door afgifte van het hierboven bedoeld proces-verbaal;
  2° indien de exploitant de voorwaarden die de exploitatie regelen niet nakomt.
  Voor de inrichtingen der eerste klasse mogen in dit geval deze maatregelen maar getroffen worden na goedkeuring door de overheid die de exploitatie heeft toegestaan.

  Art. 33. Indien een beslissing tot intrekking van vergunning definitief is geworden, treft de burgemeester en indien deze in gebreke blijft, de met het hoger toezicht belaste ambtenaar de nodige maatregelen om de exploitatie te doen stopzetten. Te dien einde mag de technische ambtenaar de medewerking der rijkswacht opvorderen.

  HOOFDSTUK III. - Fabricatie.

  Afdeling I. - Bepalingen die van toepassing zijn op de fabrieken van de eerste klasse.

  Art. 34. De springstoffenfabrieken die in de eerste klasse zijn ingedeeld moeten van de woningen en van de plaatsen van groot verkeer verwijderd zijn; de ligging wordt in elk geval door het vergunningsbesluit bepaald.

  Art. 35. In elke fabriek moeten maatregelen genomen worden om de ongevallen te voorkomen en om bij voorkomend geval de uitwerking ervan te verzachten en te beperken.

  Art. 36. Als gevaarlijke lokalen worden voor de toepassing van dit hoofdstuk beschouwd, die waarin zich ontvlambare of ontplofbare stoffen mogen bevinden. Het aantal, de ligging, de bouw- en afschermingswijze ervan worden in elk bijzonder geval in het vergunningsbesluit bepaald.
  Al die lokalen moeten gemakkelijk ontruimd kunnen worden en daarom moeten de deuren door eenvoudige drukking naar buiten opengaan.

  Art. 37. De gevaarlijke lokalen moeten omheind zijn hetzij alle samen, hetzij per afdeling hetzij afzonderlijk; de wijze van omheining wordt door het vergunningsbesluit bepaald.

  Art. 38. Het vergunningsbesluit bepaald hoeveel en welke fabricagetoestellen, hoeveel arbeiders en hoeveel ontvlambare of ontplofbare stoffen ieder gevaarlijk lokaal mag bevatten.

  Art. 39. Iedere gevaarlijke werkplaats moet een goed zichtbaar in olieverf geschilderd opschrift dragen, met opgave van de bestemming, van het hoogste aantal werklieden die er zich terzelfder tijd mogen bevinden en van de grootste hoeveelheid ontvlambare of ontplofbare stoffen die het mag bevatten.

  Art. 40. Behoudens andersluidende bepaling van het vergunningsbesluit mogen ijzer en staal niet gebruikt worden voor de werkende delen van de toestellen en gereedschappen die met de ontplofbare en ontvlambare stoffen in aanraking komen.
  De mechanische toestellen moeten zo nauwkeurig vervaardigd zijn en zo nagezien en onderhouden worden dat wrijvingen, horten of stoten, welke ontvlammingen of ontploffingen kunnen veroorzaken vermeden worden. Het in gang zetten en het stilleggen moet geleidelijk geshieden.
  Ook bij het hanteren van het gereedschap en van de werktuigen dienen gevaarlijke wrijvingen of stoten te worden vermeden.

  Art. 41. Voorzorgen dienen te worden genomen om zoveel mogelijk te verhinderen dat ontplofbare of ontvlambare stoffen binnendringen tussen de wrijvende gedeelten van de toestellen, die voor de fabricage dienen (legers, taatspotten, enz.).

  Art. 42. De springstoffen en de te bewerken produkten moeten zorgvuldig ontdaan worden van alle onzuiverheden die ontploffingen of ontvlammingen zouden kunnen veroorzaken.

  Art. 43. Grondstoffen en springstoffen mogen binnen de fabriek alleen in gesloten of met zeil overdekte vaten vervoerd worden. Voor het vervoer van sommige produkten mag het vergunningsbesluit evenwel bijzondere voorschriften opleggen.

  Art. 44. Tijdens de fabricatie mogen de verschillende gevaarlijke lokalen slechts de voor de productie onmisbare voorwerpen bevatten.

  Art. 45. Alle lokalen, toestellen, gereedschappen en werktuigen moeten steeds onberispelijk werken en in een volmaakte staat van reinheid gehouden worden.

  Art. 46. De bevuilde produkten moeten in bijzondere vaten gestort worden; zij moeten op de door het vergunningsbesluit bepaalde wijze bewaard en gebruikt of vernietigd worden. Maatregelen dienen te worden getroffen om alleen water dat geen ontplofbare of giftige stoffen bevat buiten de fabriek te lozen; de algemene voorwaarden voor het lozen van afvalwater worden door het koninklijk besluit van 29 december 1953 ter zake geregeld.

  Art. 47. Geen herstelling mag in een gevaarlijke werkplaats uitgevoerd worden dan op bevel van de directeur of van de fabricatiechef. Zij moet in het bijzijn van een opzichter verricht worden, nadat het voor de herstelling niet onmisbaar personeel de werkplaats verlaten heeft en nadat alle ontplofbare stoffen weggenomen en de te herstellen gedeelten gereinigd zijn. Het stof en de korsten die aan de voorwerpen kleven moeten er zorgvuldig afgenomen worden. Indien dit nodig is, moeten de wanden en de vloer vochtig gehouden worden. Het is verboden met de voorwerpen waaraan ontplofbare stoffen kleven onvoorzichtige bewerkingen uit te voeren.

  Art. 48. Het is verboden binnen de fabriek te roken, behalve op de plaatsen die in het werkhuisreglement uitdrukkelijk vermeld zijn.
  In de gevaarlijke lokalen en in de nabijheid ervan mag geen vuur aanwezig zijn en het is verboden in deze lokalen binnen te komen met voorwerpen die vuur of vonken kunnen voortbrengen.

  Art. 49. Het is verboden in de gevaarlijke lokalen vanzelf ontvlambare stoffen te leggen (onlangs gebrande houtskool, vettige vodden, enz.).

  Art. 50. De wijze van verwarming en verlichting van gevaarlijke werkplaatsen wordt in elk bijzonder geval door het vergunningsbesluit bepaald.

  Art. 51. Er dienen voldoende maatregelen getroffen te worden om op afdoende wijze brand te bestrijden.

  Art. 52. In de nabijheid van de lokalen die een bijzonder gevaar voor brand opleveren dienen vergaarbakken vol water te worden geplaatst, waarin de arbeiders zich kunnen onderdompelen ingeval hun klederen branden of waaruit zij, ingeval van brand, water kunnen putten.

  Art. 53. Het vergunningsbesluit bepaalt welke gevaarlijke werkplaatsen door bliksemafleiders moeten worden beschermd en hoe deze toestellen moeten worden geplaatst. Gedurende een onweer moet het werk in de gevaarlijke lokalen stilgelegd worden, tenzij deze stillegging gevaar mocht meebrengen.

  Art. 54. De arbeiders tewerkgesteld in werkplaatsen waar gevaar voor brand heerst moeten wollen bovenklederen of klederen die een zelfde weerstand tegen brand bieden dragen. Om binnen te treden in de werkplaatsen waar ontvlambare stof kan voorkomen moeten zij schoeisels zonder ijzeren nagels dragen.

  Art. 55. Geen enkele arbeider mag in een andere werkplaats dan de zijne binnentreden, indien hij er niet voor zijn dienst geroepen is, en evenmin, zonder noodzaak, in de nabijheid van de in bedrijf zijnde gevaarlijke werkplaatsen vertoeven.

  Art. 56. Geen enkele buitenstaander mag in de fabriek komen indien hij niet vergezeld is van een door de technische directeur aangestelde persoon.

  Art. 57. Elke fabriek moet in technisch opzicht onder de leiding van een bevoegde persoon geplaatst zijn, die op advies van de dienst der springstoffen, door de bestendige deputatie als technische directeur moet aangenomen zijn (en aan de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest.) <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  In geval van afwezigheid moet de technische directeur door een bevoegd bediende worden vervangen, te dien einde door hem aangesteld.

  Art. 58.In alle fabrieken moeten de gevaarlijke lokalen tijdens het werk en tijdens de onderbreking door een voldoend aantal [1 personen van vertrouwen]1 (meestergasten of opzichters) bewaakt worden. De deuren van deze lokalen moeten tijdens de onderbrekingen van het werk op slot zijn.
  De sleutels moeten op een daarvoor aangewezen plaats neergelegd worden.
  Bovendien moeten de fabrieken met uitzondering van de vuurwerkmakerijen, 's nachts en tijdens de dagen waarop niet gewerkt wordt bestendig door [1 één of meer gewapende personen]1 bewaakt worden.
  De bestendige deputaties wijzen voor elk van deze fabrieken, de lokalen aan die aan deze bewaking onderworpen zijn en waarbuiten registreertoestellen moeten geplaatst zijn om te controleren of de bewakers hun ronde doen.
  De ronde moet 's nachts minstens om het uur en overdag als er niet gewerkt wordt minstens om de twee uur geschieden; de aanwijzingen van de registreertoestellen moeten in een daarvoor bestemd register bewaard worden.
  ----------
  (1)<KB 2015-06-29/04, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 19-07-2015>

  Art. 59. De arbeiders die in gevaarlijke lokalen werken moeten ten minste 18 jaar oud zijn, en alle waarborgen van goed zedelijk gedrag bieden.
  Vooraleer de arbeiders tot het werk toegelaten worden moet de technische directeur of de daarvoor aangestelde beambte hun wijzen op de gevaarlijke eigenschappen van de produkten die zij zullen moeten behandelen en op de gevaren die aan de fabricatie verbonden zijn.
  In een bepaalde gevaarlijke werkplaats mag taakwerk maar begonnen worden na raadpleging van het comité van veiligheid en hygiëne en gunstig advies van de dienst der springstoffen, die de nodige veiligheidsmaatregelen voorschrijft.

  Art. 60. Onverminderd de bepalingen van de wet van 15 juni 1896 op de werkhuisreglementen, moet in iedere gevaarlijke werkplaats of in de onmiddellijke toegangen ervan het bijzonder reglement van dit werkhuis aangeplakt worden.
  Deze bijzondere reglementen moeten aan de dienst der springstoffen medegedeeld worden.

  Art. 61. Wanneer de omstandigheden het vereisen mogen de bestendige deputaties, op advies van de dienst der springstoffen, in met redenen omklede besluiten afwijkingen van de voorschriften betreffende de fabricatie toegestaan.

  Art. 62. In afwijking van de artikelen 3 en 7, mag de fabricatie van springstoffen bij wijze van proef toegelaten worden door de minister tot wiens bevoegdheid het mijnwezen behoort.

  Afdeling II. - Bepalingen die op fabrieken der 2e klasse van toepassing zijn.

  Art. 63. Wapensmeden en andere handelaars mogen alleen jachtpatronen vervaardigen.
  Voor het vervaardigen van deze patronen gelden de volgende voorschriften:
  1° in het lokaal dat voor het laden bestemd is, mag niet meer dan drie kilogram los kruit voorhanden zijn, het kruit in de reeds vervaardigde patronen niet meegerekend;
  2° tijdens het laden mag dit lokaal voor geen ander doel gebruikt worden;
  3° tijdens het laden mag er in dit lokaal geen vuur of vlamlamp voorhanden zijn. De verlichting mag er alleen door middel van electrische gloei- of lumininescerende lampen geschieden.

  Art. 64. De geladen patronen mogen niet in hetzelfde lokaal als los kruit bewaard worden; zij moeten ingepakt en in een bijzonder lokaal of in de winkel geplaatst worden.

  HOOFDSTUK IV. - Verpakking.

  Algemene bepalingen.

  Art. 65.[1 Voor de toepassing van hoofdstuk IV. - Verpakking, van hoofdstuk V. - Vervoer en van hoofdstuk VII. - Verkoop, wordt verstaan onder :
   1° "ADR" : het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, ondertekend te Genève op 30 september 1957, [2 als van toepassing met ingang van [6 1 januari 2023]6]2;
   2° "RID" : het reglement betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen per spoor, als opgenomen in bijlage C bij het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF), gesloten te Vilnius op 3 juni 1999, [2 als van toepassing met ingang van [6 1 januari 2023]6]2.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-07-12/08, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>
  (2)<KB 2018-02-23/16, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-01-2017>
  (3)<KB 2018-10-11/02, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 19-10-2018>
  (4)<KB 2019-09-02/01, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 12-09-2019>
  (5)<KB 2021-09-16/10, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 01-10-2021>
  (6)<KB 2023-05-31/05, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 18-07-2023>

  Art. 66.[1 De wijze van verpakking en etikettering van de verschillende springstoffen moet in overeenstemming zijn met de voorschriften bepaald in de bijlagen van het ADR en in het RID. Behoudens uitzonderingen bepaald in artikel 67 bedoelen de woorden "de bevoegde overheid" vermeld in die voorschriften, de minister bevoegd voor Economie.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-07-12/08, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Art. 67.[1 Voor de toepassing van de paragrafen 1.5.1.1, 2.2.1.1.3, 3.3.1, 6.1.1.2, 6.1.5.1, 6.1.5.8, 6.5.1.1., 6.5.4, 6.5.6.1 en 6.5.6.14 van de bijlagen van het ADR en het RID wordt verstaan onder " bevoegde overheid " de directeur-generaal van de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-07-12/08, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  HOOFDSTUK V. - Vervoer.

  Sectie I. - Algemene bepalingen.

  Art. 68. <KB 2000-05-14/47, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000> Deze algemene bepalingen zijn op elk vervoer, en op elke verplaatsing van springstoffen toepasselijk, behalve op het dragen van springstoffen naar de werkplaats (art. 273) en op het dragen van springstoffen die iedereen mag bezitten (art. 265).

  Art. 69. <KB 2004-04-25/62, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004> Worden bedoeld in dit hoofdstuk de springstoffen in de zin van artikel 1 die, overeenkomstig de erop toepasselijke indelingsprocedures, kunnen worden ondergebracht onder een identificatienummer en een benaming ressorterend onder één van de volgende ADR/RID klassen :
  Klasse 1 : Ontplofbare stoffen en voorwerpen;
  Klasse 3 : Brandbare vloeistoffen, indelingscode D, ontplofbare vloeistoffen in niet explosieve toestand :
  Klasse 4.1. : Brandbare vaste stoffen, indelingscode D, ontplofbare vaste stoffen in niet explosieve toestand of DT, toxische ontplofbare vaste stoffen in niet explosieve toestand;
  Klasse 9 : Allerlei gevaarlijke stoffen en voorwerpen, indelingscode M5, UN nummer 3268, "pyrotechnische gasgeneratoren".

  Art. 70. Het verzenden van springstoffen, zelfs van veiligheidsmunitie, met de post, in welke geringe hoeveelheid ook, is verboden.

  Art. 71. Geen springstof van enigerlei aard mag per vliegtuig worden vervoerd, dan machtens een vergunning vanwege de minister tot wiens bevoegdheid de dienst der springstoffen behoort; deze kan voor de verpakking afwijkingen toelaten.
  (De minister kan die bevoegdheid aan het hoofd van de dienst der springstoffen overdragen.) <KB 2000-02-01/30, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000>
  Voor de vervoervergunning is daarenboven het akkoord vereist van de minister tot wiens bevoegdheid het beheer van de luchtvaart behoort.

  Art. 72. (Feestvuurwerk, vuurwerk voor technisch gebruik en/of seinvuurwerk) en veiligheidsmunitie uitgezonderd, mogen geen springstoffen per as, per spoor of te water worden vervoerd, dan machtens een vergunning vanwege de minister tot wiens bevoegdheid de dienst der springstoffen behoort. <KB 2004-04-25/62, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  De minister kan die bevoegdheid op het hoofd van die dienst overdragen.

  Art. 73. De vergunningsaanvraag moet acht dagen vóór het voorzien vertrek van het vervoer op voormelde dienst toekomen.
  Zij vermeldt:
  a) de aard en de hoeveelheid van de springstoffen die ineens zullen worden vervoerd;
  b) de wijze van vervoer;
  c) de plaats van herkomst of van invoer in België;
  d) de plaats van bestemming en, indien deze in België gelegen is, de vergunninghoudende magazijnen waarin de produkten zullen worden opgeslagen;
  e) voor het vervoer per as en te water, de te volgen weg;
  f) het aantal reizen of de frequentie ervan.

  Art. 74. Binnen vier dagen na ontvangst van de aanvraag, stuurt de minister of zijn gemachtigde met de post een uitgifte van de vergunning of van de weigering aan de aanvrager.
  Ingeval een vergunning is toegestaan, wordt een uitgifte van het besluit met dezelfde post verzonden aan:
  a) de gouverneurs van de provincies op het grondgebied waarvan het vervoer zal plaats hebben;
  b) de burgemeesters van de plaats van vertrek of van de plaats van vervoer in België, van de plaats van bestemming en van de door de dienst der springstoffen aangeduide plaatsen;
  c) voor het vervoer te water, naar de diensten van bruggen en wegen, tot wier bevoegdheid de exploitatie van de te gebruiken waterwegen behoort.

  Art. 75. Wanneer de bepalingen betreffende het vervoer in verhouding met het weinig gevaarlijk karakter van sommige produkten te streng blijken of wanneer de omstandigheden het vereisen kan de minister de afwijkingen toestaan die hij met de openbare veiligheid bestaanbaar acht.

  Art. 76. Tegen de beslissingen door de minister inzake vervoervergunningen genomen, kan bij Ons beroep ingesteld worden.
  Alleen het beroep van een provinciegouverneur schorst de vergunning.

  Art. 77. De vervoervergunningen kunnen te allen tijde herroepen worden.

  Art. 78. Voor elke verzending van meer dan 1 000 kg springstoffen, nitrocellulose van de klasse A, 6e categorie, bevochtigd met 25 t. h. water of alcohol, veiligheidsmunitie en (feestvuurwerk, vuurwerk voor technisch gebruik en/of seinvuurwerk) uitgezonderd, moet de verzender : <KB 2004-04-25/62, art. 4, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  a) de juiste datum en bij benadering het uur van verzending mededelen aan de burgemeester van de plaats van vertrek of van invoer in België;
  b) de juiste datum en bij benadering het uur van aankomst mededelen aan de burgemeesters van de plaats van bestemming en van de plaatsen van oponthoud;
  c) de juiste datum en het uur van aankomst op het grondgebied van hun gemeente mededelen aan de burgemeesters van de plaatsen die door de dienst der springstoffen aangewezen zijn;
  d) de datum van vertrek alsmede de juiste aard, de belangrijkheid en de bestemming van het vervoer mededelen aan het hoofd van de dienst der springstoffen, te Brussel;
  e) de datum van aankomst te Liefkenshoek of in de haven van inscheping of van ontscheping mededelen aan de controleur der springstoffen, wanneer het vervoer langs de Beneden-Schelde stroomafwaarts van Hoboken of via Zeebrugge ter zee geschiedt.
  Deze berichten moeten uiterlijk vier en twintig uur vooraf bij voormelde overheden en ambtenaren toekomen.
  De vergunningsbesluiten mogen in elk bijzonder geval andere berichten voorschrijven, die gevoeglijk van de verzenders kunnen worden geëist.
  Wat de ladingen van met 25 t. h. water of alkohol bevochtigde nitrocellulose der klasse A, 6e categorie, betreft, die te Antwerpen kaden en dokken aandoen of er ingescheept of ontscheept worden, moet de verzender uiterlijk vier en twintig uur vooraf de datum van het vervoer en de plaats die het schip in de haven van Antwerpen zal innemen mededelen aan de directeur van de loodsdienst, aan de hoofdingenieur-directeur van de bijzondere dienst van de Zeeschelde, aan de controleur van de Toldienst, te Antwerpen, aan het hoofd van de dienst der springstoffen, te Brussel, en aan de controleur der springstoffen, te Antwerpen.

  Art. 79. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 80. De ambtenaren van de dienst der springstoffen en, voor het vervoer per spoor, de beambten van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen hebben het recht de verpakkingen en de inhoud na te zien.
  De colli's die moeten worden nagezien, worden door de zorgen van de verzender of zijn vertegenwoordiger, op zijn kosten en onder zijn verantwoordelijkheid, opengemaakt en in de voorgeschreven toestand hersteld.
  In geval van twijfel nopens de aard of de goede staat van de produkten mogen voornoemde ambtenaren en beambten monsters nemen, die naar het laboratorium van de dienst der springstoffen gezonden worden, indien het vervoer per as of te water geschiedt, ofwel naar het laboratorium van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen of naar het laboratorium van de dienst der springstoffen indien het vervoer per spoor geschiedt.

  Art. 81. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 82. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 83. (Tijdens het vervoer mogen de producten van de klassen A, B en C, waarvoor een vergunning vereist is, met uitzondering van de bevochtigde nitrocellulose van de klasse A-6, nooit onbewaakt blijven.) <KB 2004-04-25/62, art. 5, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  Zo nodig wordt het toezicht van ambtswege op kosten van de eigenaar van de waar uitgeoefend door de plaatselijke politie op bevel van de burgemeester.

  Art. 84.[1 Voor het vervoer bedoeld in de artikelen 107, 132 en 198 moet de transportleider vooraf door de dienst der springstoffen aangenomen zijn. De transportleider moet in het bezit zijn van een aanstelling van zijn lastgever, waarop de aanneming wordt vermeld.]1
  ----------
  (1)<KB 2015-06-29/04, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 19-07-2015>

  Art. 85. De in artikel 84 bedoelde transportleider moet steeds in het bezit zijn van:
  1° een uitgifte van de vervoervergunning;
  2° een exemplaar van het tegenwoordig reglement.
  Hij moet waken op de uitvoering van alle voorschriften van dit reglement en alle voorzorgsmaatregelen treffen die door de omstandigheden vereist zijn.

  Art. 86. Behoudens strijdige bepalingen van het vergunningsbesluit, is het verboden 's nachts springstoffen te laden, te lossen en over te laden.

  Art. 87. Er mag geen vuur voorhanden zijn op minder dan tien meter van de plaats waar springstoffen, veiligheidsmunitie uitgezonderd, behandeld worden. Binnen dezelfde afstand is het verboden te roken. Binnen deze afstand is het publiek niet toegelaten.

  Art. 88. De personen die bij het laden en lossen van zeefbare springstoffen tewerkgesteld zijn moeten schoeisels zonder nagels dragen.

  Art. 89. Bij het laden en lossen mogen alleen matige arbeiders die in goede conditie verkeren en meer dan een en twintig jaar oud zijn tewerk gesteld worden; tijdens de verrichtingen mogen zij geen sterke dranken gebruiken.

  Art. 90. Is een colli beschadigd dan moet het met omzichtigheid worden weggenomen en terzijde gezet om daar hersteld te worden; de springstof die er uitgestort is moet zorgvuldig opgevangen en met de nodige voorzorgen opnieuw ingepakt of vernietigd worden.

  Art. 91. Het is verboden colli's die springstoffen bevatten, te werpen of te laten vallen.

  Art. 92. De colli's moeten zo gestouwd en geschikt worden dat zij niet kunnen schommelen of vallen.

  Art. 93. (Voor vervoer te water wordt met het hierna vermelde maximumgewicht het nettogewicht bedoeld). <KB 2000-05-14/47, art. 4, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>
  Voor de electrische slagpijpjes zijn de draden niet in dat gewicht begrepen.
  Voor het vervoer per spoor is het aangeduide gewicht het brutogewicht.

  Afdeling II. - Vervoer per as.

  Art. 94.[1 Het vervoer van springstoffen over de weg gebeurt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en van het koninklijk besluit van 12 juli 2016 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van ontplofbare stoffen.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-07-12/08, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Art. 95.
  <Opgeheven bij KB 2016-07-12/08, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Art. 96.
  <Opgeheven bij KB 2016-07-12/08, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Art. 97. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 98. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 99. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 100. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 101. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 102. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 103. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 104. (Opgeheven) <KB 2000-05-14/47, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 105. Geen enkel transporteenheid mag stilstaan zonder dat de handrem gespannen is; zij moet onder toezicht blijven van de chauffeur, een begeleider of een bevoegd persoon.
  (Tijdens het laden en lossen, dat enkel mag plaatsvinden op een in de vervoersvergunning uitdrukkelijk aangeduide plaats, moet de motor stilstaan.
  Indien de stilstand wegens overmacht lang duurt, moet de chauffeur de plaatselijke politie waarschuwen; het voertuig moet gesignaleerd worden door op de baan, op een goede afstand, een waarschuwingssignaal te plaatsen dat overeenkomt met het gevaarsignaal nr. 14 en door de waarschuwingslichten aan te zetten.
  Indien de lichten van het voertuig niet zouden werken en indien dit voertuig hiermee uitgerust is overeenkomstig de voorschriften van het ADR, moet het daarenboven gesignaleerd worden door één of meerdere oranje pinklichten, met van het voertuig onafhankelijke voeding.) <KB 2004-04-25/62, art. 7, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 106.
  <Opgeheven bij KB 2016-07-12/08, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 01-07-2020>

  Art. 107.<KB 2000-05-14/47, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000> Ieder autovervoer van meer dan 300 kg netto springstoffen van de klassen A1 tot A5 of van munitie van de klassen B2 tot B5 waarin meer dan 300 kg netto springstoffen en/of pyrotechnische sas vervat zijn, (of spektakelvuurwerk van de klasse C, groep a, waarin meer dan 300 kg netto pyrotechnische sas vervat zijn,) of van munitie van klasse B1 waarin meer dan 30 kg netto van deze zelfde stoffen vervat zijn, moet vergezeld zijn van twee personen van ten minste 21 jaar, de bestuurder inbegrepen; één van hen moet een [1 vooraf door de dienst der springstoffen aangenomen]1 bijrijder zijn. <KB 2004-04-25/62, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  (lid 2 opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 8, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  In geval van vervoer in konvooi met meer dan twee voertuigen is de aanwezigheid van een bijrijder enkel noodzakelijk in het eerste en laatste voertuig.
  ----------
  (1)<KB 2015-06-29/04, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 19-07-2015>

  Art. 108. <KB 2004-04-25/62, art. 9, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004> Tijdens het vervoer van kleinere hoeveelheden springstoffen dan die vermeld in artikel 107 is een bedrijfsklare mobilofoon verplicht indien er geen bijrijder is.

  Art. 109. <KB 2000-05-14/47, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000> Ieder persoon die regelmatig of toevallig een autovoertuig voor het vervoer van springstoffen bestuurt moet zich houden aan de voorschriften van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs, betreffende het toezicht op de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen.
  (Deze persoon moet ook, indien het ADR het voorschrijft, het opleidingscertificaat voor de vervoerde producten bij zich hebben.) <KB 2004-04-25/62, art. 10, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 110. <KB 2004-04-25/62, art. 11, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004> De snelheid van de transporteenheden die met oranje verkeersborden moeten uitgerust zijn, overeenkomstig de bepalingen van het ADR, is beperkt als volgt :
  - 85 km/u. op de snelwegen;
  - 70 km/u. op de gewone wegen;
  - 40 km/u. in de agglomeraties.
  De lagere snelheidsbeperkingen voorgeschreven door het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer blijven van toepassing.

  Art. 111.
  <Opgeheven bij KB 2016-07-12/08, art. 29, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Art. 112. Het vergunningsbesluit vermeldt onder welke voorwaarden de springstoffen van de opslagplaatsen C naar de opslagplaatsen D mogen worden vervoerd.

  Art. 113.
  <Opgeheven bij KB 2016-07-12/08, art. 30, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Art. 114.
  <Opgeheven bij KB 2016-07-12/08, art. 31, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Afdeling III. - Vervoer te water.

  Art. 115. In de hierna volgende artikelen duidt het woord "schip" alleen de zeeschepen aan en het woord "boot" de binnenvaarttuigen.

  Art. 116. Behoudens andersluidende bepaling van het vergunningsbesluit, is het verboden springstoffen met motorboten te vervoeren.

  Art. 117. Iedere boot die gebruikt wordt om springstoffen te vervoeren moet uit ijzer vervaardigd zijn: zij moet van een dek en van goed werkende pompen voorzien zijn en in goede staat verkeren. Wordt er balast gebruikt, dan moet deze uit onbrandbare stoffen bestaan die op behoorlijke wijze van de springstoffen gescheiden zijn.

  Art. 118. Indien de boot tegelijkertijd voor het vervoer van andere waren gebruikt wordt, mogen deze geen enkele behandeling ondergaan dan vóór het laden of na het lossen van de springstoffen.

  Art. 119. De ruimen voor de springstoffen moeten door dichte wanden in plaatijzer van de woning van de schipper en het logies van het geleide gescheiden zijn.
  Het logies moet het beddegoed en de toebehoren bevatten die voor het geleide nodig zijn.

  Art. 120. De luiken moeten vastgemaakt zijn door middel van een ijzeren staaf, die gelood of van een hangslot voorzien is.

  Art. 121. De boot moet gesignaleerd worden door middel van een goed zichtbaar opschrift, dat aan beide zijden in grote zwarte letters, ten minste 30 cm hoog, de opschriften "Springstoffen" en "Explosifs" draagt.

  Art. 122. De boot moet bovendien een rode vlag voeren die ten minste 2,50 m boven het dek gehesen is; deze vlag moet ten minste 1 m hoog en 1,50 m breed zijn. De schepen die springstoffen aan boord hebben moeten deze vlag op ten minste 5 m boven het dek voeren.

  Art. 123. Elk varend of stilliggend schip of boot met springstoffen aan boord moet van zonsondergang tot zonsopgang en bij mistig weder zonder onderbreking, behalve de gewone reglementaire lichten, aan de mast drie lichten voeren die vertikaal op ten minste 1 m afstand van elkaar geplaatst zijn; het onderste en het bovenste licht moeten wit zijn, het middenste rood. Bij duistere nacht en goede zichtbaarheid moeten deze drie lichten langs alle zijden zichtbaar zijn op ten minste een zeemijl afstand, (1.852 m).

  Art. 124. Behoudens andersluidende bepaling van het vergunningsbesluit, mogen als sein- en vaarlichten alleen worden gebruikt wieklampen met petroleum waarvoor het vlampunt boven 21°C gelegen is. Deze lampen moeten van een metalen reservoir zonder bijzondere vuldop zijn voorzien en op zulke wijze vervaardigd zijn dat het niet mogelijk is dat door het begeven van een soldeernaad de lamp valt of het reservoir opengaat of leeg loopt, of dat het reservoir uit de lamp wordt genomen en dat het wordt gevuld terwijl de lamp brandt. Deze lampen moeten van een metalen walmkap voorzien en in een stevige lantaarn geplaatst zijn, die zo ingericht is dat de lamp niet kan omgegooid worden.

  Art. 125. Behoudens de in artikel 124 bepaalde uitzonderingen mogen aan boord of in de nabijheid van de boten noch vuur, noch licht, noch gemakkelijk ontvlambare stoffen, zoals stro, schavelingen, petroleum, benzine, olie, enz., noch bijtende of oxyderende stoffen zijn.
  Nochtans mogen de schippers de voor het aansteken der lichten nodige veiligheidslucifers bij zich hebben.
  Aan boord is het verboden te roken.
  De personen die met de behandeling of met de bewaking belast zijn mogen geen lucifers of enigerlei voorwerp om vuur te maken bij zich hebben.

  Art. 126. Bij het voorbijvaren, moeten boten en schepen zo ver mogelijk van boten met springstoffen verwijderd blijven; zij mogen hun vuren niet aanstoken en moeten hun vaart vertragen derwijze dat geen gevaarlijke neer wordt veroorzaakt.

  Art. 127. Op elke boot moeten twee schuimblustoestellen voorhanden zijn, waarvan het ene vooraan, het andere achteraan nabij de toegang tot het logies geplaatst is.
  De schipper moet een door een erkend organisme afgegeven getuigschrift van onderhoud kunnen voorleggen.
  Op de aan tij onderhevige rivieren moeten de boten van een reserveketting en -anker voorzien zijn.

  Art. 128. De schippers moeten een roephoorn bij zich hebben alsmede het gereedschap en de voorwerpen om eventueel het touwwerk en de vaten met springstoffen te kunnen herstellen.

  Art. 129. De schipper moet een bijzonder vaargetuigschrift bij zich hebben, waarbij vastgesteld wordt dat de boot aan de hierboven gestelde eisen voldoet.
  Dit getuigschrift moet afgegeven zijn door een persoon die alle waarborgen van karakter en beroepsbekwaamheid biedt en die vooraf door de Minister van Openbare Werken en Wederopbouw is aangenomen.
  Het mag nooit meer dan een jaar oud zijn en moet door de minister of zijn gemachtigde zijn geviseerd.
  Het moet op elk verzoek van de bevoegde ambtenaren worden vertoond.

  Art. 130. In ieder schip en in iedere boot moeten de metalen stukken die met de springstoffencolli's in aanraking kunnen komen, met slecht brandbare elastische en schokdempende stoffen bekleed zijn (hout, tapijten, linoleum, enz.).

  Art. 131.Aan boord van elke boot moeten zich bestendig twee ervaren schippers van minstens 21 jaar oud bevinden.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<KB 2015-06-29/04, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 19-07-2015>

  Art. 132.Ieder schip of iedere boot, waarmede ofwel meer dan 400 kg springstoffen van de klasse A, 1e en 2e categorie, of wel een hoeveelheid springstoffen der klasse B, 2e en 3e categorie, die meer dan 400 kg ontplofbare stoffen inhoudt, ofwel meer dan 1 000 kg andere springstoffen worden vervoerd, moet door een geleide worden bewaakt.
  Dit moet bestaan uit een beëdigd begeleider en twee mannen van ten minste 21 jaar oud.
  Een van hen moet het vervoer voorafgaan om te verkennen welke gevaren het zouden kunnen bedreigen, het naderen van de boot aan het personeel van bruggen en wegen te melden en hun voorrang te vragen om door de kunstwerken te varen. Dit voorschrift is niet toepasselijk op het vervoer op de Ruppel en op de Schelde, stroomafwaarts van de brug te Dendermonde.
  De in artikel 131 bedoelde schippers maken geen deel uit van het geleide.

  Art. 133. Wanneer een met springstoffen geladen boot gesleept wordt, moet zij achter de sleepboot hangen en op ten minste 15 m afstand daarvan gehouden worden.
  Behoudens andersluidende bepaling van het vergunningsbesluit mag een sleepboot niet meer dan één boot met springstoffen slepen.

  Art. 134. De boten mogen nooit meer dan 30 000 kg springstoffen van klasse A, 1e en 2e categorie, 50 000 kg springstoffen van klasse A, 3e, 4e en 5e categorie en van klasse C ontvangen.
  Wat de munitie van klasse B betreft moet de lading van de boot derwijze beperkt zijn dat de hoeveelheid springstoffen die in deze munitie voorkomt, 50 000 kg niet overschrijdt.
  Het samenladingsverbod wordt geregeld door artikel 81 en door de bijkomende verplichting, dat geen rookverwekkende, brandstichtende of chemische munitie van klasse B, 2e of 3e categorie, met andere springstoffen mag worden samengeladen.

  Art. 135. Met uitzondering van de gewone slagpijpjes, die alleen met de hand mogen verscheept worden, mogen de springstoffen door middel van kaaiheftoestellen overgeladen worden, op voorwaarde dat deze toestellen volgens de voorschriften van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, titel III, eerste hoofdstuk, afdeling II, vervaardigd en onderhouden zijn. Het gebruik van toestellen met benzinemotor is evenwel verboden en de lading mag niet meer bedragen dan de helft van het gewicht dat de toestellen normaal mogen heffen en dat erop aangegeven is, zonder dat de lading voor de produkten van klasse B meer dan 1 200 kg (brutogewicht), en voor de produkten van andere klassen meer dan 1 000 kg (brutogewicht) mag bedragen.
  Bovendien is het gebruik van bakken verplichtend.
  De nodige maatregelen moeten getroffen worden om te verhinderen dat colli's vallen.

  Art. 136. Onmiddellijk vóór het lossen en laden dienen de delen van de dekken, de doorgangen en het ruim waar de springstoffen moeten worden neergelegd of voorbijgedragen, zorgvuldig gekeerd en schoongemaakt.
  Onmiddellijk na de verscheping moet dezelfde schoonmaak worden gehouden.

  Art. 137. Zodra het overladen in een ruim van een schip geëindigd is, moet het luikgat gesloten en met een stevig vastgemaakt, waterdicht zeil overdekt worden.

  Art. 138. Aan boord van de schepen:
  Produkten van klasse B, 1e categorie (slagpijpjes) moeten alleen of met munitie van klasse B, 6e categorie (veiligheidsmunitie), worden gestuwd in een bijzonder vak, dat niet aan het ruim met de springstoffen paalt.
  Rookverwekkende, brandstichtende of chemische munitie van klasse B, 2e en 3e categorie, moet alleen of met munitie van klasse B, 6e categorie, worden gestuwd, in een bijzonder vak, dat aan geen vertrek met springstoffen paalt; deze munitie mag in een magazijn op het dek worden gesloten.
  Munitie van klasse B, 4e categorie (fosformunitie) moet afzonderlijk worden gestuwd in een bijzonder vak, dat aan geen vertrek met springstoffen paalt; deze munitie mag in een magazijn op het dek worden gesloten.
  Munitie van klasse B, 2e categorie (munitie met slagpijpjes), mag niet in een zelfde ruim worden geladen met produkten van klasse A.
  Produkten van klasse C (vuurwerk) moeten alleen of met munitie van klasse B, 6e categorie, worden gestuwd, in een bijzonder vertrek; zij mogen in een magazijn op het dek worden gesloten.

  Art. 139. Aan boord van de schepen mogen in de vakken die voor de springstoffen zijn bestemd noch in de aanpalende ruimen, waren geladen worden die gemakkelijk of spontaan ontvlammen (stro, hooi, kolen, benzine, petroleum, olie, enz.), evenmin als bijtende stoffen (minerale zuren, superfosfaten, enz.), of stoffen die brand kunnen veroorzaken (ongebluste kalk, calciumcarbide, nitraten, chloraten, perchloraten, persulfaten, alcalische peroxyden, enz.).

  Art. 140. Zolang de overlading duurt, moeten alle schoorstenen van de sleepboot en van het schip, die zich op minder dan 10 meter bevinden van het ruim waarin men werkt voorzien zijn van doelmatige vonkenschermen. Indien het schip met een motor met inwendige verbranding uitgerust is, is dit voorschrift van toepassing op de uitlaat van de verbrandingsgassen.

  Art. 141. Indien voor het laden van een schip verschillende dagen nodig zijn, mag het werk alleen begonnen worden indien men het kan beëindigen zonder dat het door een feestdag onderbroken wordt.

  Art. 142. In afwijking van artikel 86 kan de controleur der springstoffen gedogen dat een begonnen overlading met electrisch licht beëindigd wordt, indien hij van oordeel is dat deze verrichting, gelet op de aard en de plaats van de lampen en de voedingskabels, volstrekt veilig kan geschieden.
  In ieder geval is het verboden electrische looplampen te gebruiken.

  Art. 143. De kapitein moet aan de controleur der springstoffen de hulp verlenen die deze in het belang van de dienst vraagt.

  Art. 144. Een schip mag alleen dan te gelijk springstoffen en passagiers vervoeren als de reder of de makelaar van het schip de passagiers vóór het vertrek heeft medegedeeld dat er springstoffen aan boord zijn.

  Art. 145. Het is verboden naast een boot met springstoffen aan te leggen, tenzij de aanleggende boot leden van de bemanning of met het toezicht belaste personen vervoert.

  Art. 146.[1 In de zeehavens mag een verscheping van springstoffen waarvan de over te laden totale hoeveelheid meer dan 1 000 kg NEQ bedraagt, slechts plaatsvinden na melding aan de controleur der springstoffen volgens de voorschriften van artikelen 78 en 151. Indien deze hoeveelheid nochtans springstoffen van klasse A, categorie 1 en 2 bevat, wordt dit maximum gewicht op 400 kg NEQ gebracht. Het geleide zal ter plaatse blijven tot het schip vertrekt en zal de controleur der springstoffen informeren in het geval een onregelmatigheid, incident of ongeval zich voordoet tijdens de verscheping.
   Behoudens in de door de loodsdienst behoorlijk vastgestelde gevallen van overmacht moeten de schepen onmiddellijk nadat zij geladen zijn naar zee varen.]1
  ----------
  (1)<KB 2013-09-15/02, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 30-09-2013>

  Art. 147. De rede van Antwerpen mag alleen overdag, buiten het tijdperk dat drie uur vóór hoge tij aanvangt en één uur na hoge tij eindigt, doorvaren worden.
  Behoudens andersluidende bepalingen van het vergunningsbesluit, is het gebruik van een sleepboot verplicht om die rede door te varen.

  Art. 148. Op de Schelde stroomafwaarts van Hoboken mogen de schepen geen springstoffen laden of lossen dan alleen in de rede van Liefkenshoek op de door de loodsdienst aangewezen plaats.

  Art. 149. De schepen die Antwerpen aandoen en springstoffen aan boord hebben, moeten deze in genoemde rede in boten lossen om ze bij het uitvaren terug te laden.

  Art. 150. Het voorschrift van artikel 149 is niet toepasselijk op het vuurwerk dat voor de behoeften van het schip zelf nodig is, noch op verzendingen die in totaal niet meer bedragen dan ofwel 400 kg springstoffen van klasse A, 1e en 2e categorie.
  ofwel een gewicht springstoffen van klasse B, munitie, 2e en 3e categorie, dat overeenkomt met 400 kg erin bevatte ontplofbare stoffen,
  ofwel een gewicht springstoffen van klasse C, vuurwerk, dat overeenkomt met 400 kg erin bevatte pyrotechnische sas, ofwel 1 000 kg andere springstoffen.
  Indien de lading terzelfder tijd uit springstoffen van klasse A, 1e en 2e categorie en uit andere springstoffen bestaat, mag zij niet meer dan 400 kg bedragen.

  Art. 151. De in artikel 150 bedoelde hoeveelheden mogen in de haven van Antwerpen geladen of gelost worden op voorwaarde dat de overlading rechtstreeks kan geschieden, hetzij van het schip op de spoorwagen of op de vrachtwagen, hetzij van de spoorwagen of de vrachtwagen op het schip, en dat de springstoffen op het schip in een gesloten ruim of magazijn geplaatst worden.
  De verzender moet deze verschepingen ten minste vier en twintig uur van te voren aan de havenkapitein en aan de controleur der springstoffen mededelen.

  Art. 152. Om in de rede van Liefkenshoek springstoffen te laden of te lossen, moeten de schepen het anker werpen.
  Zij mogen het anker eerst lichten wanneer de verscheping volledig geëindigd is en de geladen of ontladen boten op voldoende afstand verwijderd zijn.
  Behoudens in de door de loodsdienst behoorlijk vastgestelde gevallen van overmacht, moeten de schepen onmiddellijk nadat zij geladen zijn, naar zee varen.

  Art. 153. Te Liefkenshoek moeten de boten met springstoffen meren in het gedeelte van de rede dat door de loodsdienst aangeduid wordt.
  Zij moeten ten minste 20 meter van de gors van lage tij en ten minste 100 meter van elkaar verwijderd blijven.

  Art. 154.De voorschriften van artikel 131 zijn toepasselijk op elke boot die met springstoffen geladen is en te Liefkenshoek meert. Bovendien moet het toezicht aan boord door een beëdigd begeleider, bedoeld in artikel 84, uitgeoefend worden, tenzij het verscheidene boten van een zelfde convooi betreft. In dit geval moet het toezicht aan boord van elke boot uitgeoefend worden door een lid van het geleide, dat geplaatst is onder de orders van een beëdigd begeleider die op één van de boten verblijft.

  Art. 155.Zolang de overlading in de rede duurt, moeten de beëdigde begeleider en twee [1 leden van het geleide]1 aanwezig zijn. Een van hen houdt toezicht op het werk in het ruim van de boot, de andere op de verrichtingen in het ruim van het schip. Het hoofd van het geleide moet op het dek van het schip aanwezig zijn.
  Nadat het schip geladen is, moet het geleide aan boord blijven tot op het ogenblik waarop het anker gelicht wordt.
  ----------
  (1)<KB 2015-06-29/04, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 19-07-2015>

  Art. 156. De verzendingen moeten zo geschieden dat de boten niet meer dan tien dagen in de springstoffenrede blijven liggen.

  Art. 157. Bij het overladen van springstoffen in de rede moet een sleepboot gebruikt worden om de geladen lichters naast het schip of naar de ankerplaats te brengen. Zolang de overlading duurt moet de sleepboot ter plaatse blijven.
  Het gebruik van een sleepboot is eveneens verplicht om de geladen lichters van de ladingskaai naar de springstoffenrede of van deze rede naar de kaai te brengen.

  Art. 158. Bij het overladen van springstoffen in de rede mag nooit meer dan één boot naast het te laden of te lossen schip liggen.

  Art. 159. Te Lillo of te Liefkenshoek mag geen enkele verscheping van springstoffen worden uitgevoerd, behalve in het bijzijn van de controleur der springstoffen of anders van het hoofd van de toldienst te Lillo.

  Art. 160. Het overladen van gewone slagpijpjes moet met de hand geschieden met behulp van platformen met verschillende verdiepingen en planken met randen. Onder de platformen moet een zeil geplaatst worden om te verhinderen dat ontglippende colli's in het water vallen.

  Art. 161. Het overladen van andere springstoffen mag met behulp van de scheepskranen geschieden. Het gebruik van kranen met benzinemotor is evenwel verboden. Hetzelfde geldt voor kranen met een zware-oliemotor, behalve voor verscheping van munitie van klasse B, 2e, 3e en 4e categorie.
  De kapitein, de eerste mecanicien en de stouwer moeten zich ervan vergewissen dat de te gebruiken toestellen in goede staat zijn (lieren, kabels, kettingen, splitsingen, enz.), en vóór de aanvang van de verrichtingen aan de controleur een gedagtekend en ondertekend gezamenlijk getuigschrift overhandigen met opgave van het gewicht waarvoor elk van deze toestellen zonder gevaar mag worden gebruikt.
  Voor de behandelingen van springstoffen zijn de ladingen tot de helft van dit gewicht beperkt, zonder dat zij evenwel meer dan 1 200 kg brutogewicht mogen bedragen voor produkten van klasse B, en 1 000 kg brutogewicht voor produkten van andere klassen.
  Het gebruik van bakken of netten is verplicht en de nodige schikkingen moeten getroffen worden om te verhinderen dat colli's vallen.

  Art. 162. De bepalingen van deze afdeling zijn niet toepasselijk op bevochtigde nitrocellulose met een stikstofgehalte van niet meer dan 12,6 t.h. en met 25 t.h. water of alkohol of op veiligheidsmunitie. De bepalingen van de artikelen 138 en 139 zijn evenwel op gezegde bevochtigde nitrocellulose toepasselijk.

  Afdeling IV. - Vervoer per spoor.

  A. Algemene bepalingen.

  Art. 163.[1 Het vervoer van springstoffen per spoor gebeurt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en de bepaling van het koninklijk besluit van 12 juli 2016 betreffende het vervoer via de weg of per spoor van ontplofbare stoffen.]1
  ----------
  (1)<KB 2016-07-12/08, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 15-08-2016>

  Art. 164. (De vrachtbrief moet vermelden, naast de informatie voorgeschreven door het RID : ) <KB 2004-04-25/62, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  (oud 1° afgeschaft) <KB 2004-04-25/62, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  (oud 2° afgeschaft) <KB 2004-04-25/62, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  (1°) de verbintenis vanwege de afzender dat hij zich aansprakelijk stelt voor al de schade die, ten gevolge van een slechte verpakking of een gebrek van het vervoerde produkt, aan personen zowel als aan zaken zou kunnen toegebracht worden. <KB 2004-04-25/62, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  Deze verbintenis kan eens voor altijd aangegaan worden indien verschillende reeksen verzendingen uit een zelfde station gedaan worden;
  (2°) de datum en de referte van de vergunning. <KB 2004-04-25/62, art. 14, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 165. De chef van het vertrekstation heeft het recht de medewerking van de afzender te vorderen om de verpakkingen onder diens aansprakelijkheid na te zien. Indien over de aangifte betreffende de aard of de toestand van de produkten twijfel bestaat, neemt de stationschef monsters om ze naar het laboratorium van de dienst der springstoffen of van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen te zenden; ondertussen geeft hij de waar aan de afzender terug en neemt ze pas na instructies voor goed aan.

  Art. 166. De afzender moet zich schriftelijk verbinden tot het terugnemen van de springstoffen die binnen de voorgeschreven termijn niet door de geadresseerde zijn afgehaald of niet zijn ingescheept, en in dit geval tot het betalen van de kosten van terugzending.

  Art. 167. <KB 2004-04-25/62, art. 15, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004> Het vervoer van springstoffen per spoor mag enkel per volledige ladingen gebeuren. Onder volledige ladingen worden verstaan alle verzendingen van waren die niet samen met andere kunnen worden geladen en waarvoor uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een wagon of een container.
  

  B. Specifieke bepalingen in verschillende rubrieken

  Rubriek I. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 168. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 169. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Rubriek II. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 170. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 171. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 172. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 173. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 174. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 175. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 176. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 177. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 178. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 179. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 180. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 181. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 182. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Rubriek III. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 183. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 184. <KB 2004-04-25/62, art. 16, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004> In eenzelfde wagon of in eenzelfde container, mag men enkel goederen laden die eenzelfde station als bestemming hebben, met inachtneming van de regels inzake samenladen voorgeschreven door het RID.

  Art. 185. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 186. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 18, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 187. De verzendingen worden alleen overdag aangenomen. De chef van het vertrekstation moet aan de afzender mededelen hoe laat het laden zal plaatshebben. De afzender moet zich naar de ontvangen onderrichtingen gedragen.
  (In afwijking van artikel 86, mogen de verzendingen, indien nodig, 's nachts toegelaten worden, bij elektrisch licht, indien de kade en de laad- en losruimten voldoende verlicht zijn en indien de behandelingen in alle veiligheid kunnen worden gedaan gelet op de aard en de plaats van de lichten en voedingskabels hiervan.) <KB 2004-04-25/62, art. 19, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 188. De springstoffen moeten altijd worden geladen en gelost op een plaats die zo ver mogelijk verwijderd is van de lokalen waar het publiek toegang heeft, alsmede van de burelen, goederenloodsen, werkplaatsen of stapelplaatsen. De plaats moet zo gekozen worden dat men met de colli's zo weinig mogelijk de sporen moet oversteken.

  Art. 189. In de stations moeten de springstoffen geladen en gelost worden door de afzenders en de geadresseerde onder het toezicht van de stationschef of zijn gemachtigde.
  (lid 2 opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 190. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 191. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 192. De deuren van de wagons moeten door de afzender gesloten worden met hangsloten of met ineengewrongen metalen draden die voldoende waarborgen bieden.

  Art. 193. (opgeheven) <KB 2004-04-25/62, art. 20, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 194. <KB 2004-04-25/62, art. 21, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004> De chef van het station van bestemming stuurt een aankomstbericht aan de geadresseerde en deelt hem mede binnen hoeveel tijd de goederen moeten worden afgehaald.

  Art. 195. De chef van het station van bestemming moet, terwijl hij het aankomstbericht naar de geadresseerde zendt, ook de gemeenteoverheid waarschuwen.

  Art. 196. Indien de waren niet binnen de gestelde tijd zijn afgehaald worden de wagons met de springstoffen naar de meest afgelegen plaats overgebracht en doet de stationschef ze op kosten van de waar door een of meer personen bewaken.
  Indien de geadresseerde de goederen niet binnen twaalf uren na het verstrijken van de gestelde tijd heeft afgehaald, worden de springstoffen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 166 naar de afzender teruggezonden.
  Indien springstoffen wegens bijzondere omstandigheden niet kunnen worden teruggezonden moet de stationschef dit aan de provinciegouverneur mededelen opdat zij door de rijkswacht bewaakt of op een veilige plaats worden ondergebracht.

  Art. 197. (De afzender is verplicht een geleide te voorzien wanneer een langdurige stilstand (meer dan twee uur) tijdens het vervoer voorzien is. Ingeval de wagons met springstoffen stilstaan in een station moeten deze op een voor hen voorbehouden bijzonder spoor worden geplaatst, beschut tegen schokken.
  Het geleide is ermee belast de stilstaande wagons te bewaken. De leden van het geleide moeten het in beweging zijnde konvooi niet begeleiden. Ze mogen in geen geval plaats nemen in de wagons met springstoffen.
  Bij onverwachte langdurige stilstand en bij gebrek aan geleide zal de stationschef de wagons door één of meerdere bewakers doen bewaken, op kosten van de afzender.) <KB 2004-04-25/62, art. 22, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  Verzendingen springstoffen naar overzeese landen, die tot op het ogenblik van hun inscheping in een station opgehouden worden, moeten in de wagon waarmee zij zijn aangevoerd worden gelaten.
  Hetzelfde geldt voor verzendingen die, in afwachting dat de vereiste administratieve vormen worden vervuld, in een grensstation worden opgehouden.
  Springstoffen mogen niet meer dan acht dagen in de wagon blijven. Indien zij na het verstrijken van deze termijn niet zijn afgehaald, worden zij, overeenkomstig de voorschriften van artikel 166, naar de afzender teruggezonden.
  Indien de springstoffen, wegens bijzondere omstandigheden, niet kunnen worden teruggezonden moet de stationschef dit aan de provinciegouverneur mededelen, opdat zij door de rijkswacht bewaakt of op een veilige plaats worden ondergebracht.

  Art. 198. <KB 2004-04-25/62, art. 23, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004> Voor ladingen van meer dan 6 000 kg brutogewicht moet het geleide bestaan uit twee personen ouder dan 21 jaar; één daarvan moet een beëdigd begeleider zijn.

  Vervoer met reizigerstreinen

  Art. 199. Met uitzondering van het bepaalde in het volgende lid, mogen de springstoffen niet met reizigerstreinen vervoerd worden.
  Ieder reiziger mag evenwel zoveel veiligheidsmunitie meedragen als het hem ingevolge artikel 265 toegelaten is onder zich te hebben.
  Deze munitie moet in gesloten verpakkingen bevat zijn.

  HOOFDSTUK VI. - Opslaan van springstoffen.

  Afdeling I. - Algemene bepalingen.

  Art. 200. Behoudens de hoeveelheden welke iedereen krachtens artikel 265 onder zich mag houden, mogen springstoffen alleen in vergunninghoudende magazijnen of opslagplaatsen worden bewaard.

  Art. 201. Vergunning voor het opslaan van springstoffen wordt alleen verleend aan personen van wie algemeen bekend is dat zij springstoffen nodig hebben, hetzij voor de uitoefening van hun handels- of nijverheidsbedrijf, hetzij voor een bepaald werk.

  Art. 202. Wanneer de omstandigheden het vereisen mogen de bestendige deputaties afwijkingen van de voorschriften betreffende de opslagplaatsen toestaan.

  Art. 203. De bouwwijze van de bestaande magazijnen mag behouden blijven indien zij met de bepalingen van vroegere besluiten strookt en indien zij voldoende waarborgen biedt tegen diefstal en ontploffingsgevaar.

  Art. 204. In geval van oproer, staking of ernstige bedreiging van de openbare orde mogen de gouverneur en de burgemeester de ontruiming van alle springstoffenmagazijnen voorschrijven.
  In spoedeisende gevallen mogen de springstoffen, met machtiging van de bevoegde mijningenieur, in de ondergrondse werken worden geplaatst; de mijningenieur moet de gouverneur en de burgemeester hiervan verwittigen.

  Art. 205. Alle magazijnen zonder onderscheid moeten in een volmaakte staat van reinheid gehouden worden. Wat voortkomt van de reiniging moet met behoorlijke voorzorgen, hetzij met water hetzij met vuur, worden vernietigd.

  Art. 206. In geval van belangrijke herstellingen moeten de springstoffen worden weggenomen; voor kleine herstellingen moet een ervaren persoon op de werken toezicht uitoefenen.

  Art. 207. Men mag noch vuur, noch vlamlicht, noch voorwerpen waarmede vuur kan worden gemaakt in de magazijnen brengen.
  Tenzij het vergunningsbesluit het uitdrukkelijk toestaat, is het verboden er een kunstmatige verlichting of verwarming aan te brengen.
  In de magazijnen die kruit in korrels of in schilfers bevatten mag men alleen ongeschoeid of met sandalen zonder nagels binnentreden; daarom moeten zulke sandalen in voldoende aantal bij de ingang van deze magazijnen geplaatst zijn.

  Art. 208. Het is verboden in de magazijnen licht brandbare stoffen of stoffen die vanzelf kunnen ontvlammen op te slaan.

  Art. 209. Kisten die met schroeven gesloten worden mogen alleen worden opengemaakt met een schroevendraaier uit vonkvrij metaal.

  Art. 210. Kisten of vaten mogen geworpen noch gesleept worden.

  Art. 211.[1 § 1. Een daartoe aangestelde bediende schrijft, dag na dag, in een bijzonder door de plaatselijke overheid genummerd en geparafeerd register, zonder tussenruimtes of doorhalingen in hoeveel springstoffen van iedere soort in en uit het magazijn zijn gegaan.
   Dit register vermeldt de datum, de aard en de hoeveelheid van de producten, de plaats van herkomst of van bestemming en, in voorkomend geval, de naam van de afzender en de naam, de voornamen, de woonplaats en het beroep van de geadresseerde.
   Dit register wordt bij elk inspectiebezoek aan de inrichting zowel door de gemachtigden van de regering als door de leden van het schepencollege geviseerd en ondertekend. Te dien einde wordt het hen op hun aanvraag aangeboden.
   § 2. In opslagplaatsen die voor de uitreiking bestemd zijn, wordt de balans dagelijks opgemaakt; in de andere opslagplaatsen wekelijks.
   § 3. Teneinde in staat te zijn de springstoffen op dusdanige wijze te volgen dat de houder van de springstoffen te allen tijde kan worden geïdentificeerd, komen de ondernemingen in de sector van de springstoffen voor civiel gebruik, met uitzondering van springstoffen die zijn opgenomen in artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 april 2009 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van springstoffen voor civiel gebruik, bijkomend de volgende verplichtingen na :
   1° in het register bedoeld in § 1 alle identificatiegegevens van de springstoffen vermelden met alle nuttige informatie, waaronder het type springstof en de naam van de onderneming of de persoon die de springstoffen in bewaring heeft gekregen;
   2° de locatie van alle springstoffen bijhouden zolang zij deze in hun bezit of in bewaring hebben, totdat de springstoffen naar een andere onderneming worden overgebracht of worden gebruikt;
   3° hun systeem voor gegevensverzameling regelmatig testen om de effectiviteit ervan te garanderen en de kwaliteit van de opgeslagen gegevens te controleren;
   4° de verzamelde gegevens, waaronder de unieke identificatie, registreren en bijhouden gedurende tien jaar na de levering of, voor zover bekend, na het einde van de levenscyclus van de springstof;
   5° de verzamelde gegevens beschermen tegen accidentele of opzettelijke beschadiging of vernietiging;
   6° desgevraagd de ambtenaren vernoemd in het artikel 2 van de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen, informatie verstrekken over de oorsprong en de locatie van alle springstoffen, in alle stadia van de levenscyclus van de springstoffen en van de toeleveringsketen;
   7° de ambtenaren vermeld in punt 6 de naam en contactgegevens meedelen van een persoon die de onder punt 6 vermelde gegevens buiten de normale kantooruren kan verstrekken.
   Ten behoeve van punt 4 mogen aaneensluitende reeksen identificatienummers ineens door het eerste en het laatste nummer worden aangeduid.
   Ten behoeve van punt 4 houden de ondernemingen de speciale registers bij in overeenstemming met de bestaande bepalingen betreffende de springstoffen die vóór 5 april 2012 geproduceerd of ingevoerd worden.
   In geval van stopzetting van activiteiten worden de registraties van de verzamelde gegevens afgegeven bij de burgemeester die deze afgeeft aan de gemeentelijke archieven.
   § 4. Het register bedoeld in § 1 kan vervangen worden door een elektronisch beheersysteem. Wanneer de onderneming of de exploitant van de opslagplaats voor deze mogelijkheid kiezen, stellen zij hiervan de lokale autoriteit schriftelijk in kennis en bewaren hiervan het bewijs.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-04-26/01, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 05-04-2015>

  Art. 212. De opslagplaatsen van springstoffen worden als volgt onderverdeeld:
  A. Magazijnen die tot de springstoffenfabrieken behoren;
  B. Magazijnen voor de verkoop in 't groot;
  C. Verbruiksopslagplaatsen ten gebruike van sommige inrichtingen;
  D. Bijzondere uitreikingsopslagplaatsen;
  E. Opslagplaatsen van kleinhandelaars;
  F. Kleine opslagplaatsen van dynamiet of van moeilijk ontvlambare springstoffen en van slagpijpjes;
  G. Tijdelijke opslagplaatsen.

  Afdeling II. - Bepalingen die alleen op de magazijnen A van toepassing zijn (Magazijnen die tot de springstoffenfabrieken behoren).

  Art. 213. De produkten die in een zelfde lokaal geborgen worden moeten alle behoren tot een zelfde van de in artikel 2 vermelde categorieën.
  In de magazijnen voor de bewaring van dynamiet mag dit nochtans, geheel of gedeeltelijk, door een zelfde hoeveelheid moeilijk ontvlambare springstoffen vervangen worden.

  Art. 214. De juiste aard van de inhoud en de hoogst toegelaten hoeveelheid moeten met olieverf in goed zichtbare letters binnen de opslagplaatsen geschilderd zijn.

  Art. 215. De magazijnen moeten altijd afgezonderd zijn. Hun ligging wordt in elk bijzonder geval in het vergunningsbesluit bepaald.

  Art. 216. De magazijnen moeten zo gebouwd zijn dat zij voldoende waarborgen bieden tegen kwaadwilligheid en diefstal.
  Tenzij het vergunningsbesluit het anders bepaalt, mogen zij geen vensters hebben.
  De luchtgaten moeten in zigzagvorm aangebracht en binnen en buiten van een metalen traliewerk voorzien zijn.
  Indien de magazijnen voor de berging van kruit dienen moet de vloer geasfalteerd of met een volkomen effen plankenvloer zonder spleten bedekt zijn. In de andere gevallen mag hij getegeld, geasfalteerd of gecementeerd zijn.
  In de magazijnen die kruit bevatten, moeten de binnenwanden met zachte mortel bezet zijn.
  De magazijnen moeten gesloten zijn met twee sterke, volle deuren die naar buiten openslaan en van verschillende sloten zijn voorzien.
  In de bergplaatsen die kruit mogen bevatten moet de binnendeur uit hout vervaardigd zijn en moeten de koppen van alle gebruikte ijzeren nagels ten minste 2 millimeter ingedreven en met stopverf bedekt zijn. Alle andere metalen stukken moeten driemaal geverfd zijn.
  In voorkomend geval, worden de voorzorgsmaatregelen tegen bliksem in het vergunningsbesluit voorgeschreven.

  Art. 217. De magazijnen moeten omringd zijn tot op de hoogte van de nok van het dak door wallen in losse aarde, waarvan de hellingen met graszoden zijn bedekt, ofwel moeten zij gebouwd zijn in een uitgraving die ten minste even diep is als de nok hoog.
  De dikte van de top van de wal, het profiel van de hellingen en de breedte van de weg tussen de voet van de wal en de onderbouw van het magazijn worden, in ieder bijzonder geval, door het vergunningsbesluit geregeld.
  Tegenover de doorgang in de wal moet een aarden heuveltje van dezelfde hoogte en dezelfde dikte als deze laatste gebouwd zijn.

  Art. 218. Indien de magazijnen buiten de omheining van de fabriek gelegen zijn, moet de toegang verhinderd worden door een muur of door een schutting, waarvan de schikking en de hoogte in elk bijzonder geval door het vergunningsbesluit worden bepaald.

  Art. 219. Het is verboden binnen een straal van 25 meter rond de magazijnen licht brandbare of vanzelf ontvlambare stoffen op te slaan.

  Art. 220. De produkten moeten steeds reglementair verpakt zijn.

  Art. 221. Kisten of vaten moeten horizontaal worden gelegd, goed vastgemaakt en tot ten hoogste 1,60 m boven de vloer van het magazijn opgestapeld.
  Zij moeten zo worden opgestapeld dat altijd ten minste aan een zijde van de stapels een 70 centimeter brede gang gelaten wordt om elke rij gemakkelijk te kunnen nazien.
  Bovendien moeten kisten of vaten met kruit op stevige ten minste 15 centimeter hoge houten stellingen worden geplaatst.

  Art. 222. De magazijnen mogen geen andere voorwerpen dan de te bergen produkten bevatten.

  Art. 223. De vaten of kisten mogen alleen buiten de wallen worden geopend en de produkten mogen voor welk gebruik ook alleen daar worden behandeld.

  Art. 224. De magazijnen staan onder toezicht van de algemene bewaking van de inrichting zoals in artikel 58 is bepaald. De sleutels moeten in handen blijven van de directeur of van zijn gemachtigde en mogen door hen, en alleen voor de diensttijd, slechts afgegeven worden aan een betrouwbare persoon, die bovendien de behandelingen tijdens hun ganse duur zal moeten bewaken.

  Art. 225. Alleen de persoon die bijzonder met het toezicht op de behandelingen belast is en de arbeiders die rechtstreeks onder zijn bevel staan, mogen voor de gewone dienst in de magazijnen of bergplaatsen binnentreden.

  Afdeling III. - Bepalingen die alleen op de magazijnen B van toepassing zijn (Magazijnen voor de verkoop in 't groot).

  Art. 226. De magazijnen zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 220, 221, 222 en 223. Zij mogen terzelfdertijd lonten en andere produkten bevatten. Kisten die geopend werden om er iets uit te nemen mogen opnieuw in de magazijnen worden geplaatst.

  Art. 227. De magazijnen staan onder toezicht van een bijzonder bewaker, die er alleen de sleutels van mag bezitten.
  De bewaking wordt bestendig verzekerd, hetzij door de bewaker zelf, hetzij door een betrouwbare plaatsvervanger. De bewaker en zijn plaatsvervanger worden aangegeven bij het gemeentebestuur, dat ervoor waakt dat het bij artikel 211 voorgeschreven register regelmatig gehouden wordt.
  De woning van de bewaker staat op ten minste 30 meter en op ten hoogste 100 meter van de wallen, zo dat de bewaker het magazijn kan zien.

  Art. 228. De magazijnen die dynamiet, moeilijk ontvlambare springstoffen of slagpijpjes bevatten, moeten overdag om de twee uren en 's nachts om het uur bezocht worden door een gewapende bewaker, die bij de plaatselijke politie aangegeven is. De ronden van deze bewaker worden gecontroleerd met een registreertoestel, waarvan de aanduidingen in een daartoe bestemd register bewaard worden.
  Indien evenwel het dynamiet en de moeilijk ontvlambare springstoffen, enerzijds, en de slagpijpjes anderzijds, in een brandkast met geheim- en combinatieslot opgesloten zijn, mogen de ronden afgeschaft worden. In dit geval moet de bewaker de omgeving van de magazijnen ten minste twee maal op vier en twintig uren inspecteren.

  Art. 229. Alleen de bewaker en de arbeiders die onder zijn bevel staan mogen voor de gewone dienst in de magazijnen binnentreden.

  Afdeling IV. - Bepalingen die alleen op de magazijnen C van toepassing zijn (Verbruiksopslagplaatsen tot uitsluitend gebruik van sommige inrichtingen).

  Art. 230. De overheid die beslist mag vergunning geven om kruit samen met dynamiet of moeilijk ontvlambare springstoffen op te slaan.
  De slagpijpjes mogen in deze magazijnen bewaard worden op voorwaarde dat zij geborgen zijn in een kist, die op slot gaat en de gewone slagpijpjes in hun oorspronkelijke verpakking verpakt blijven.

  Art. 231. De inhoud van de in artikel 6 bedoelde opslagplaatsen der eerste klasse die door het vergunningsbesluit wordt beperkt mag niet groter zijn dan het verbruik van vijftien werkdagen.
  Deze beperking is niet toepasselijk op de magazijnen die niet meer bevatten dan:
  ofwel 100 kg salpeterkruit;
  ofwel 50 kg salpeterkruit en 30 kg dynamiet;
  ofwel 50 kg salpeterkruit en 50 kg moeilijk ontvlambare springstoffen;
  ofwel 50 kg dynamiet;
  ofwel 30 kg dynamiet en 50 kg moeilijk ontvlambare springstoffen;
  ofwel 100 kg moeilijk ontvlambare springstoffen en, in elk geval, 1 250 slagpijpjes.

  Art. 232. De vergunningshouder mag altijd het dynamiet geheel of gedeeltelijk door een gelijke hoeveelheid moeilijk ontvlambare springstoffen vervangen.

  Art. 233. De vergunningsbesluiten vermelden hoeveel springstoffen van iedere soort opgeslagen mogen worden. Deze hoeveelheden moeten in de opslagplaatsen in goed leesbare letters aangegeven zijn.

  Art. 234. De opslagplaatsen van de eerste klasse bedoeld in artikel 6 moeten altijd afgezonderd zijn. Hun ligging wordt in ieder bijzonder geval door het vergunningsbesluit bepaald.
  De opslagplaatsen van de tweede klasse moeten ver genoeg van de lokalen en de drukbezochte plaatsen verwijderd zijn.

  Art. 235. Behoudens de beperking die in het volgende artikel is gesteld, moeten de opslagplaatsen voldoen aan de voorschriften van de artikelen 216, 217 en 218 betreffende de magazijnen A.

  Art. 236. De opslagplaatsen waarvan de inhoud de in artikel 231 bepaalde hoeveelheden niet overschrijdt, mogen in een bergplaats uit harde materialen bestaan, die gesloten wordt door twee stevige, naar buiten openslaande volle deuren, met verschillende sloten. Wanneer de inhoud tot 50 kg kruit beperkt is, is één deur evenwel voldoende.
  Behalve voor de opslagplaatsen die niet meer dan 30 kg dynamiet, ofwel 10 kg dynamiet en 50 kg moeilijk ontvlambare springstoffen, ofwel 100 kg moeilijk ontvlambare springstoffen en, in elk geval, 1 250 slagpijpjes bevatten, moet de bergplaats, indien zij niet ondergronds is, met losse aarde omringd en bedekt zijn. Is zij bestemd om salpeterkruit te bevatten, dan moeten de muren met zachte mortel zijn bezet; de vloer moet in planken of in asphalt zijn en de binnendeur in hout.

  Art. 237. Binnen een straal van 25 meter rondom iedere opslagplaats van springstoffen, is het verboden brandbare of vanzelf ontvlambare stoffen op te slaan.

  Art. 238. De produkten moeten steeds reglementair verpakt zijn. In de opslagplaatsen die voor de uitdeling dienen mogen zij echter ook verpakt zijn in recipiënten of patroontassen, voorgeschreven door artikel 273. In ieder geval moeten de kisten of pakken dynamiet of moeilijk ontvlambare springstoffen enerzijds, en de slagpijpjes anderzijds, afzonderlijk worden opgesloten in houten koffers of kasten, waarvan de wanden ten minste 3 centimeter dik zijn, of in brandkasten met combinatieslot.
  De koffers of kasten moeten stevig aan de grond of aan de muur zijn bevestigd.

  Art. 239. In de opslagplaatsen mogen geen andere voorwerpen berusten dan voor opslag bestemde produkten.
  Gereedschap en kleine benodigdheden nodig voor de dienst in de kruitopslagplaatsen, welke voor de uitreiking gebruikt worden, moeten uit hout of vonkvrij metaal zijn vervaardigd.

  Art. 240. De vaten en kisten mogen, voor welk gebruik ook, alleen buiten de opslagplaatsen en buiten de wallen opengemaakt worden. De kisten mogen na opening opnieuw in de opslagplaatsen gebracht worden.
  Het is geoorloofd binnen de opslagplaatsen springstoffen uit vaten of kisten te nemen.

  Art. 241. Op voorwaarde dat zij alle waarborgen tegen diefstal bieden mogen opslagplaatsen C, die uitsluitend dynamiet, moeilijk ontvlambare springstoffen en slagpijpjes bevatten, in de ondergrondse werken opgericht worden. De toegelaten hoeveelheid mag het verbruik van vijftien werkdagen niet overschrijden.
  Voor de exploitatie van deze opslagplaatsen gelden de regelen die op de bovengrondse opslagplaatsen C van toepassing zijn, met dit verschil dat voor de verlichting lampen mogen worden gebruikt, waarvan de aard in het vergunningsbesluit is bepaald.
  De aldus in de ondergrondse ontginningswerken opgerichte opslagplaatsen worden op advies van de mijningenieur en van het hoofd van de dienst der springstoffen, door de bestendige deputatie toegelaten; de minister tot wiens bevoegdheid de mijnen behoren doet uitspraak over het beroep.
  Een liggingsplan moet in viervoud bij de vergunningsaanvraag zijn gevoegd.
  De vergunning is afhankelijk van de voorwaarden waarvan het onderzoek het nut heeft aangetoond.
  Een afschrift van het vergunningsbesluit wordt door de gouverneur naar de bevoegde mijningenieur, de procureur des Konings en het hoofd van de dienst der springstoffen gezonden.

  Art. 242.Behoudens uitdrukkelijke afwijking toegestaan krachtens artikel 202, moeten de opslagplaatsen die buiten de ondergrondse ontginningswerkplaatsen gelegen zijn en waarin dynamiet, moeilijk ontvlambare springstoffen en slagpijpjes voorkomen, overdag om de twee uur en 's nachts om het uur bezocht worden door een gewapende bewaker, die bij de plaatselijke politie is aangegeven. De rondgang van deze bewaker wordt gecontroleerd met behulp van een registreertoestel, waarvan de aanwijzingen in een daartoe bestemd register bewaard worden.
  Indien het dynamiet en de moeilijk ontvlambare springstoffen, enerzijds, en de slagpijpjes anderzijds, afzonderlijk in brandkasten met combinatieslot opgeborgen zijn, mag de bewaking afgeschaft worden. In dit geval moet een betrouwbaar persoon de opslagplaats ten minste twee maal op vier en twintig uur bezoeken.

  Art. 243. De sleutels van de opslagplaats moeten in het bezit blijven van een persoon, die hiervoor bijzonder is aangesteld. Alleen deze persoon mag voor de gewone dienst in de opslagplaats binnentreden. Hij moet bij de plaatselijke politie aangegeven zijn; deze laatste zorgt er voor dat het in artikel 211 voorgeschreven register regelmatig wordt bijgehouden.
  Dient de opslagplaats voor de uitreiking, dan kan de gemachtigde bij de plaatselijke politie zoveel personen aangeven als er verschillende diensten zijn. Deze personen houden beurtelings de sleutels bij.

  Art. 244. Behoudens de in het derde lid van artikel 255 bepaalde uitzondering moeten springstoffen alleen worden afgegeven voor de behoeften van de inrichtingen waarvan de opslagplaatsen afhangen.
  Aan anderen mogen er, op welke wijze en om welke reden ook, geen worden afgegeven.

  Afdeling V. - Bepalingen die alleen op de magazijnen D van toepassing zijn (Bijzondere opslagplaatsen voor de uitreiking).

  Art. 245. Als opslagplaatsen D, m.a.w. als bijzondere opslagplaatsen voor de uitreiking worden beschouwd:
  a) De opslagplaatsen waarvan de inhoud de hoeveelheden niet overtreft die voor vier en twintig uren arbeid worden uitgereikt;
  b) De opslagplaatsen waarvan de inhoud tot het verbruik van drie arbeidsdagen is beperkt.

  Art. 246. De in artikel 245, littera a, omschreven opslagplaatsen moeten in onbrandbare materialen gebouwd zijn. Ze dienen uitsluitend om de springstoffen in de patronentassen te steken en om deze uit te reiken, zonder dat er van een eigenlijke opslag sprake mag zijn.
  De ligging, de inrichting en de exploitatievoorwaarden worden geregeld door de voorschriften waarvan het onderzoek het nut heeft aangetoond.

  Art. 247. De in artikel 245, littera b, omschreven opslagplaatsen D moeten in onbrandbare materialen gebouwd zijn. Zij moeten afgezonderd en omwald zijn tenzij zij geen grotere inhoud hebben dan die bepaald is voor de opslagplaatsen F.

  Art. 248. De opslagplaatsen D zijn onttrokken aan het regime der vergunningsplichtige inrichtingen, indien zij op meer dan 100 meter afstand gelegen zijn van de eigendommen die niet behoren tot de exploitatie waarvan zij afhangen. Bedraagt deze afstand meer dan 50 meter en is de inhoud kleiner dan of gelijk aan die bepaald voor de opslagplaatsen F, dan zijn zij eveneens aan het regime der vergunningsplichtige inrichtingen onttrokken.
  In de hierboven bepaalde gevallen dient de vergunningsaanvraag aan de bestendige deputatie gericht, die, wanneer het bedrijf onder het toezicht van het mijnwezen staat, uitspraak doet op advies van de mijningenieur en van het hoofd van de dienst der springstoffen, en alleen op advies van het hoofd van de dienst der springstoffen in de andere gevallen. Bij de aanvraag moet, in viervoud, een plan gevoegd worden van de omgeving binnen een straal van 50 meter voor de opslagplaatsen D die met de opslagplaatsen F kunnen worden gelijkgesteld en binnen een straal van 100 meter voor de andere opslagplaatsen; dit plan, getekend op schaal 1/1000, moet alle bouwwerken van de bovengrond met hun bestemming aangeven. Voor de inrichtingen die onder het toezicht van het mijnwezen staan dient het te worden nagezien en geviseerd door de mijningenieur en voor de andere inrichtingen door het hoofd van de dienst der springstoffen.
  Voor de vergunning gelden de voorschriften van de artikelen 246 en 247 alsook de voorwaarden welke de overheid nodig acht.
  Een afschrift van het vergunningsbesluit wordt door de gouverneur aan het hoofd van de dienst der springstoffen en aan de procureur des Konings toegezonden, en, indien het een inrichting onder het toezicht van het mijnwezen betreft, aan de mijningenieur.
  Tegen de beslissingen van de bestendige deputaties kan beroep worden ingesteld bij de minister tot wiens bevoegdheid de mijnen behoren.

  Art. 249. Inzake bewaking zijn de voorschriften van artikel 242 van toepassing.

  Art. 250. De artikelen 243 en 244 zijn op deze opslagplaatsen van toepassing.

  Afdeling VI. - Bepalingen die alleen op de opslagplaatsen E van toepassing zijn (Opslagplaatsen van kleinhandelaars in kruit, vuurwerk en veiligheidslonten).

  Art. 251. Buiten de hoeveelheden die krachtens artikel 262 in de winkel worden bewaard, moeten het kruit, het feest- en seinvuurwerk en de veiligheidslonten door de kleinhandelaars in een afgezonderd lokaal bewaard worden. Bij gebrek aan een dergelijk lokaal mag de overheid toestaan dat zij op de zolder van de woning worden bewaard in een speciale plaats die door onbrandbare wanden van de andere lokalen gescheiden is en waarin geen enkele schoorsteen uitmondt. Deze plaats moet steeds op slot zijn en men mag er met geen licht binnengaan.
  Los kruit moet worden bewaard in oorspronkelijke, hermetisch gesloten dozen, waarvan de inhoud voor salpeterkruit niet meer dan één kilogram en voor rookzwak kruit niet meer dan vijf kilogram mag bedragen.
  Met uitzondering van de veiligheidsmunitie moeten de produkten reglementair verpakt zijn.
  De produkten moeten volgens hun aard in partijen verenigd zijn, zodanig dat de hoeveelheden gemakkelijk kunnen gecontroleerd worden.

  Afdeling VII. - Bepalingen die alleen op de opslagplaatsen F van toepassing zijn (Kleine opslagplaatsen van dynamiet of van moeilijk ontvlambare springstoffen en van slagpijpjes).

  Art. 252. Als opslagplaatsen F worden beschouwd, de opslagplaatsen opgericht in een woning of in een lokaal dat overdag en 's nachts onder toezicht staat en die niet meer springstoffen inhouden dan:
  of 30 kg dynamiet;
  of 100 kg moeilijk ontvlambare springstoffen;
  of 10 kg dynamiet en 50 kg moeilijk ontvlambare springstoffen;
  en in elk geval, 1 250 slagpijpjes.
  De patronen en de slagpijpjes moeten achter slot bewaard worden in afzonderlijke kasten of koffers, die alle waarborgen tegen diefstal bieden.

  Art. 253. De opslagplaatsen F zijn niet onderworpen aan de bewaking voorgeschreven in artikel 242. De wijze waarop deze opslagplaatsen moeten gebouwd zijn en geëxploiteerd worden, dient in ieder bijzonder geval te worden bepaald.

  Art. 254. De artikelen 243 en 244 zijn op deze opslagplaatsen van toepassing.

  Afdeling VIII. - Bepalingen die alleen op de opslagplaatsen G van toepassing zijn (Tijdelijke opslagplaatsen).

  Art. 255. Al wie springstoffen voor een bepaald gebruik nodig heeft, kan toelating krijgen om deze produkten, voor een termijn van ten hoogste één jaar op te slaan.
  De berging wordt door de provinciegouverneur verleend op advies van de mijningenieur indien de springstoffen moeten worden gebruikt in een inrichting die onder het toezicht van het mijnwezen staat, en op advies van de dienst der springstoffen (en van de afdeling voorkoming van de verontreinigingen en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest) in de andere gevallen. <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  In voorkomend geval bepaalt de vergunning dat de houder zich bij een exploitant van een behoorlijk gemachtigde opslagplaats C, D of F mag bevoorraden.
  De aanvraag moet de aard en de hoeveelheid van de voor opslag bestemde produkten vermelden, alsmede het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, de ligging van de opslagplaats en de vermoedelijke duur van het gebruik. Een bewijs van goed zedelijk gedrag op naam van de aanvrager, moet bij de aanvraag zijn gevoegd.
  De opslagplaats moet ingericht zijn volgens de voorschriften die, naar gelang van het geval, voor de opslagplaatsen C of F worden bepaald.

  Art. 256. Op advies van de dienst der springstoffen kunnen de ministers aan ambtenaren van hun departement vergunning geven om voor de behoeften van de Staat tijdelijk springstoffen onder zich te hebben.

  HOOFDSTUK VII. - Verkoop.

  Art. 257.[1 De verkoop van elke springstof, in grotere hoeveelheden dan die welke iedereen mag bezitten en die bepaald zijn in artikel 265, mag slechts plaatsvinden wanneer volgende voorwaarden vervuld zijn :
   1° de koper is in het bezit van een vervoersvergunning zoals bedoeld in artikel 72;
   2° de koper is in het bezit van een vergunning om deze producten op te slaan of voorlopig onder zich te houden;
   3° de koper bewijst dat hij een professionele activiteit heeft in de springstoffensector, als springstoffenfabrikant, -handelaar of -gebruiker.
   De voorwaarde vermeld in punt 2 geldt enkel indien de aangekochte goederen bestemd zijn om op Belgisch grondgebied opgeslagen of voorlopig onder zich gehouden te worden.
   De verkoper verifieert en archiveert alle door de kopers overhandigde documenten om de naleving van de in het eerste lid vermelde verplichtingen aan te tonen. Gedurende minstens drie jaar worden deze documenten ter beschikking gehouden van de ambtenaren van de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, van de politionele en gerechtelijke overheden in de lokalen waar de verkoop plaatsvindt.]1
  ----------
  (1)<KB 2009-12-03/11, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 21-12-2009>

  Art. 258. De hoeveelheden die in éénmaal worden afgeleverd mogen niet meer bedragen dan de maximuminhoud van de magazijnen of bergplaatsen waarin zij opgeslagen zullen worden.
  Onder de volgende voorwaarden mag de mijningenieur aan de exploitanten van groeven die massaal schietwerk uitvoeren en die over een opslagplaats van springstoffen beschikken, evenwel vergunning geven om meer dynamiet of moeilijk ontvlambare springstoffen te ontvangen dan er in hun opslagplaats mogen worden bewaard:
  1° elke levering moet vierentwintig uur te voren aan de mijningenieur, door de exploitant en aan het hoofd van de dienst der springstoffen, door de leverancier, medegedeeld worden;
  2° de springstoffen moeten bij de levering in de vooraf klaargemaakte mijngaten geladen worden;
  3° het voertuig van de leverancier moet op een van de woningen verwijderde plaats wachten tot het laden geëindigd is, om de springstoffen die niet geladen konden worden opnieuw mede te nemen; het voertuig moet onder het toezicht van het personeel van de leverancier blijven.

  Art. 259. De lijsten van de behoorlijk gemachtigde magazijnen en opslagplaatsen worden, volgens bijgaand model door de gouverneurs opgesteld en bijgehouden. Zij mogen aan de belanghebbenden medegedeeld worden.
  De magazijnen en opslagplaatsen die niet in dienst mogen worden gesteld zonder proces-verbaal van nazicht bedoeld in artikel 27 (magazijnen A, magazijnen B, opslagplaatsen C van de 1e klasse en opslagplaatsen F) worden pas na afgifte van dat proces-verbaal op voormelde lijsten ingeschreven.

  HOOFDSTUK VIII. - Kleinhandel.

  Art. 260. (De kleinhandelaars moeten steeds houder zijn van een opslagvergunning; ze mogen in welke geringe hoeveelheid ook geen andere springstoffen dan die vermeld in artikel 261 onder zich hebben noch verkopen.) <KB 2000-02-01/30, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000>
  Hun opslagplaatsen moeten volgens de voorschriften van artikel 251 ingericht en onderhouden zijn.

  Art. 261.De natuur en hoeveelheid springstoffen die door de kleinhandelaars mogen bewaard, worden in elk bijzonder geval, volgens de graad van veiligheid die elke opslagplaats biedt, in het vergunningsbesluit bepaald.
  Van deze produkten mogen er geen grotere hoeveelheden bewaard worden dan:
  1° salpeterkruit en rookzwak kruit in korrels en in schilfers: vijftig kilogram (netto-gewicht) in kartonnen of in blikken dozen van ten hoogste één kilogram salpeterkruit en vijf kilogram rookzwak kruit;
  2° feest- en seinvuurwerk ten belope van [1 honderdvijftig]1 kilogram erin bevatte pyrotechnische sas;
  3° veiligheidslonten voor mijnwerkers; electrische ontstekers zonder slagpijpjes: vijfhonderd kilogram (bruto-gewicht);
  4° veiligheidspatronen voor draagbare wapens: tot een gewicht van vijfhonderd kilogram daarin gesloten kruit;
  5° slaghoedjes voor veiligheidspatronen voor draagbare wapens en Flobertpatronen zonder kruit: tweehonderd duizend stuks.
  ----------
  (1)<KB 2013-09-15/02, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 30-09-2013>

  Art. 262. De kleinhandelaars mogen in hun winkel bewaren:
  1° tien kilogram (netto-gewicht) kruit, in koperen, blikken of kartonnen hermetische dozen, die ten hoogste één kilogram salpeterkruit of vijf kilogram rookzwak kruit bevatten en die in een kast opgesloten zijn;
  2° (Feest- en seinvuurwerk ten belope van vier kilogram erin vervatte pyrotechnische sas, reglementair verpakt en gesloten in een kast;) <KB 2004-04-25/62, art. 24, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>
  3° tien kilogram (bruto-gewicht) veiligheidslonten en electrische ontstekers zonder slagpijpjes;
  4° de in het voorgaande artikel bepaalde hoeveelheden veiligheidspatronen voor draagbare wapens, slaghoedjes voor deze patronen en Flobertpatronen zonder kruit.
  De in dit artikel aangeduide hoeveelheden zijn begrepen in de hoeveelheden die in het vergunningsbesluit bepaald zijn.

  Art. 263.De kleinhandelaars moeten zich gedragen naar de artikelen 257 en 258 betreffende de verkoop in het algemeen. [1 ...]1.
  Zij moeten, dag na dag, de in magazijn ontvangen of verbruikte hoeveelheden kruit [1 ...]1 met vermelding van de datum, alsmede van de naam en het adres van de leverancier of van de koper, in een bijzonder, door de plaatselijke politie genummerd en geparafeerd register, inschrijven. <KB 07-01-1966, art. 1, 1 en 2>
  ----------
  (1)<KB 2013-09-15/02, art. 4, 009; Inwerkingtreding : 30-09-2013>

  Art. 264. <KB 2000-02-01/30, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000> De kleinhandelaars mogen geen kruit of vuurwerk afgeven aan kinderen van minder dan zestien jaar oud, tenzij een uitdrukkelijke bepaling van het ministerieel erkenningsbesluit dit toelaat.
  Feestvuurwerk dat, al dan niet tegen betaling, op de markt wordt gebracht of daartoe bestemd is, moet voorzien zijn van een markering die minstens opgesteld is in de taal of de talen van het betrokken gebied, overeenkomstig artikel 13 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, met vermelding van :
  1° de handelsbenaming van het vuurwerk;
  (2° de vermelding " Feestvuurwerk ";
  3° zijn generieke naam, zijn indeling en, in voorkomend geval, de aanduiding " ontploffend vuurwerk ";
  4° de hoeveelheid pyrotechnische sas als ze niet kleiner is dan 0,5 g (een halve gram) wanneer het om ontploffend vuurwerk gaat en, in de andere gevallen, als die hoeveelheid niet kleiner is dan 2 g (twee gram);
  5° de vermelding " niet afgeven aan kinderen jonger dan 16 jaar ", tenzij een uitdrukkelijke bepaling van het ministerieel erkenningsbesluit dit toelaat;) <KB 2000-02-01/30, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2001>
  6° de gebruiksaanwijzing als het gaat om niet-ontploffend vuurwerk met 2 g (twee gram) of meer pyrotechnische sas en altijd als het gaat om ontploffend vuurwerk.
  De verplichte markering kan beperkt worden tot de verpakkingseenheid wanneer het vuurwerk zelf, wegens zijn consistentie of zijn kleine afmetingen, niet geschikt is voor het aanbrengen van de markering.

  HOOFDSTUK IX. - Onder zich houden door particulieren.

  Art. 265. Geen vergunning is vereist om de volgende produkten onder zich te houden:
  1° tot twee kilogram (netto-gewicht) salpeterkruit of rookzwak kruit, in korrels of in schilfers;
  2° tot duizend meter veiligheidslonten;
  3° (veiligheidspatronen voor draagbare wapens en pyromechanismen tot een gewicht van tien kilogram daarin gesloten kruit;) <KB 2000-02-01/30, art. 7, a), 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000>
  4° (vijfduizend elektrische ontvlammingsmiddelen of vijfduizend slaghoedjes van alle aard voor veiligheidspatronen;) <KB 2000-02-01/30, art. 7, b), 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000>
  5° vijf duizend Flobertpatronen zonder kruit;
  6° een onbeperkte hoeveelheid ledige hulsen met slaghoedjes;
  7° (een hoeveelheid feest- en seinvuurwerk ten belope van 1 kilogram erin vervatte pyrotechnische sas.) <KB 2004-04-25/62, art. 25, 006; Inwerkingtreding : 28-05-2004>

  Art. 266. Apothekers en geneesheren bevoegd tot het afleveren van geneesmiddelen, mogen de ontplofbare stoffen, die voor de uitoefening van de geneeskunde noodzakelijk zijn, zonder vergunning onder zich houden. Deze stoffen mogen ten hoogste in de volgende hoeveelheden in de officina's bewaard worden: 500 gram collodionkatoen; 30 gram nitroglycerine (in alcoholoplossing 1/100) en 1 500 gram pikrinezuur.

  Art. 267. De foorkramers mogen, zonder vergunning, zoveel veiligheidsmunitie onder zich houden als zij voor de uitoefening van hun bedrijf nodig hebben.

  Art. 268. <KB 2000-02-01/30, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000> In afwijking van artikel 200 mag de minister tot wiens bevoegdheid de dienst der springstoffen behoort, toelating verlenen om springstoffen van alle categorieën voor wetenschappelijk gebruik of voor veiligheidsgebruik onder zich te houden onder de voorwaarden die hij bepaalt.

  HOOFDSTUK X. - Overbrenging naar de werkplaats en controle op het verbruik Werken van korte duur.

  Art. 269. Niemand mag slagpijpjes, samengeperst kruit, dynamiet of moeilijk ontvlambare springstoffen op zich hebben, tenzij die produkten hem, voor een bepaald gebruik, onder de voorwaarden bepaald in de hiernavolgende artikelen 270 en 273 afgeleverd werden.

  Art. 270. De springstoffen van alle categorieën, de slagpijpjes en de lonten, die enigerlei werken gebruikt worden, moeten rechtstreeks en uitsluitend door de leiders der werken afgeleverd worden.
  Deze moeten hiervoor over behoorlijk vergunde opslagplaatsen beschikken.

  Art. 271. Springstoffen van alle categorieën, slagpijpjes en lonten mogen slechts uitgereikt worden door de persoon, die ermede belast is de sleutel van het magazijn te bewaren.
  De afgeleverde hoeveelheden mogen de voorziene behoeften van de post niet te boven gaan.
  Iedere in artikel 272 vermelde persoon moet de ongebruikte springstoffen en de slagpijpjes onmiddellijk afgeven aan de persoon die met de uitreiking belast is.

  Art. 272. De ontplofbare stoffen en de aanzetmiddelen mogen voor het gebruik alleen toevertrouwd worden aan bevoegde door toedoen van de leider der werken aangestelde personen.
  Deze personen moeten in het register van de uitreikingsopslagplaats de ontvangst vermelden van het aantal slagpijpjes en van elke patroon dynamiet of moeilijk ontvlambare springstof die zij ontvangen hebben. Aaneensluitende reeksen van nummers mogen gezamenlijk door het eerste en het laatste nummer aangeduid worden. Deze personen moeten bovendien het aantal slagpijpjes en het aantal en de aard van de in elke werkplaats verbruikte patronen in een boekje opschrijven.
  Bovendien moet de met de uitreiking belaste persoon iedere dag in deze boekjes de ontvangst vermelden van het totaal aantal slagpijpjes en van iedere patroon dynamiet of moeilijk ontvlambare springstof, die niet gebruikt en aan de uitreikingsopslagplaats terugbezorgd wordt.
  Zoals in artikel 211 is gezegd moet de balans van het register van deze opslagplaats dagelijks opgemaakt worden.

  Art. 273. Dynamiet en moeilijk ontvlambare springstoffen, enerzijds, slagpijpjes anderzijds, mogen alleen in verschillende met een sleutel gesloten lederen patroontassen naar de verbruikplaatsen worden overgebracht.
  Het kruit moet in hermetisch gesloten uit vonkvrij metaal gebouwde recipiënten geborgen worden.
  Indien in een werkplaats meer springstoffen moeten worden gebruikt dan er in één verzendingskist voorkomen, dan mogen zij in de oorspronkelijke verpakking naar de werkplaats overgebracht worden.
  Indien de met het gebruik belaste persoon geen bestendig toezicht op de springstoffen kan uitoefenen moeten de patronen voorlopig geborgen worden in massieve houten koffers die op slot gaan en terzijde geplaatst zijn.
  De slagpijpjes moeten in een speciaal vak van deze koffers geborgen worden.

  Art. 274. In de mijnen en de graverijen dienen de in artikelen 271 en 272 aangewezen personen als dusdanig ingeschreven te worden bij de controle opgelegd door artikel 68 van het algemeen reglement van 28 april 1884 betreffende de mijnpolitie.
  In de andere gevallen moeten deze personen door de leider der werken bij de plaatselijke politie worden aangegeven.

  Art. 275. De controle op het verbruik van dynamiet, moeilijk ontvlambare springstoffen en slagpijpjes geschiedt door vergelijking van de registers en de boekjes voorgeschreven in artikel 272.

  Art. 276. Ongeacht de plicht van toezicht die op de plaatselijke overheden rust, wordt het toezicht op de toepassing van de voorschriften van dit hoofdstuk in elke onderneming uitgeoefend door de ambtenaren die met het toezicht op de uitreikingsopslagplaatsen van het bedrijf belast zijn. Deze ambtenaren stellen door middel van processen-verbaal die gelden zolang het tegendeel niet bewezen is, alle overtredingen van deze voorschriften vast.

  Art. 277. Op advies van de dienst der springstoffen (en van de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest) mogen de gouverneurs aan de personen die over een bestendige opslagplaats van dynamiet of moeilijk ontvlambare springstoffen en slagpijpjes, alsmede over speciaal voor het vervoer van deze produkten uitgerust automaterieel beschikken, vergunning verlenen om in heel de provincie werken van korte duur met springstoffen uit te voeren. <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  De vergunning kan steeds worden ingetrokken.
  De vergunninghouders moeten ieder werk met springstoffen aankondigen aan de plaatselijke politie, aan de ambtenaar die krachtens het besluit van de Regent van 31 maart 1949, met het toezicht op het gebruik is belast, en aan het hoofd van de dienst der springstoffen (en aan de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest.) <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>

  HOOFDSTUK XI. - In- en doorvoer.

  Art. 278. Wanneer de transporten van een geleide moeten worden vergezeld, dient de verzender of zijn vertegenwoordiger de nodige spoed aan de dag te leggen, opdat het geleide het transport aan de grens, of indien het vervoer per spoor geschiedt, aan het eerste station van oponthoud zou kunnen in ontvangst nemen.
  De boten en schepen die door de Zeeschelde binnenvaren mogen evenwel rechtstreeks doorvaren tot Lillo, waar zij stil moeten houden om het geleide in te schepen.
  De toldienst is er inzonderheid mede belast de voorschriften van de twee voorgaande leden te doen nakomen en proces-verbaal op te stellen van de overtredingen die hij op dit gebied vaststelt.
  Indien er geen geleide is dient de genoemde dienst het van ambtswege, op de kosten van de belanghebbende, bij de rijkswacht op te vorderen.
  Deze vorderingen worden binnen de kortste mogelijke termijn gedaan.

  Art. 279. Bij in- of doorvoer van springstoffen dient de Belgische vergunninghouder ertoe gehouden de aandacht van de verzender te vestigen op de verordenende voorschriften betreffende het verbod niet erkende produkten (in te voeren), de wijze van verpakking en de vervoervoorwaarden. Hij moet schriftelijk kunnen bewijzen dat hij aan de verzender de nodige onderrichtingen gegeven heeft. Kan hij dit bewijs niet leveren, dan wordt hij evenals de verzender aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de overtreding van bedoelde voorschriften. <KB 2000-05-14/47, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 26-06-2000>

  Art. 280. Bij doorvoer moeten de colli's zo gemaakt zijn dat de toldienst van het invoerbureau ze eventueel gemakkelijk van een zegellood kan voorzien, zonder ze te doorboren.

  Art. 281. Vergunningen voor doorvoer van springstoffen worden slechts gegeven aan personen die in België verblijven of in België een aansprakelijke vertegenwoordiger hebben, die volgens de voorschriften van artikel 5 aangenomen is.
  De verzenders of hun vertegenwoordigers, naar gelang van het geval, moeten in hun woonplaats een bijzonder register bijhouden, met opgave voor elke verzending van de handelsnaam van het produkt, de vervoerde hoeveelheid, de naam van de fabrikant en de ligging van de fabriek, de plaats en de datum van invoer in België, het bureau en de datum van uitvoer, alsmede de plaats en het land van bestemming; geschiedt het vervoer over zee, dan moet het register insgelijks de naam van het schip en die van de makelaar vermelden. Het register moet door de plaatselijke overheid genummerd en geparafeerd zijn; het moet aan alle bevoegde ambtenaren of beambten ter hand gesteld worden wanneer zij dit vragen.

  Art. 282. Is er twijfel over de aard van de produkten, dan verwittigt de toldienst de dienst der springstoffen, die deze produkten onderzoekt om na te gaan of hun hoedanigheid en conditionering voldoende waarborgen bieden.

  HOOFDSTUK XII. - Bereiding en gebruik van speciale springstoffen voor schietwerk. <KB 09-04-1976, art. 1>

  Art. 283. <KB 09-04-1976, art. 2> Voor de bereiding en het gebruik van speciale springstoffen voor schietwerk is een voorafgaande vergunning van de bestendige deputatie van de provincieraad vereist.
  Alvorens uitspraak te doen dient de besten;dige deputatie achtereenvolgens het advies in te winnen:
  1° van de mijningenieur, indien de speciale springstoffen bestemd is om te worden gebruikt in een inrichting die onder zijn toezicht staat;
  2° van het hoofd van de Dienst der springstoffen behalve als het over springstoffen met vloeibare lucht of met vloeibare zuurstof gaat, bestemd voor schietwerk in een inrichting die onder het toezicht van de mijningenieur staat.

  HOOFDSTUK XIII. - Ongevallen.

  Art. 284. Behoudens het in het volgende artikel bepaalde, moet elk geval van brand, ontvlamming of ontploffing tijdens de fabricatie, het opslaan en het vervoer, onmiddellijk per telegram medegedeeld worden aan de dienst der springstoffen die, indien hij het nodig oordeelt, een administratief onderzoek instelt. Dit geldt ook wanneer ontbinding tijdens de fabricatie intreedt.
  (NOTA : Voor het Waalse Gewest wordt art. 284, lid 1, door de volgende bepaling vervangen : " Behoudens het in artikel 285 bepaalde, moet elk geval van brand, ontvlamming of ontploffing tijdens de fabricatie, het opslaan en het vervoer, onmiddellijk per telegram medegedeeld worden aan de dienst der springstoffen en aan de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest die indien zij het nodig oordelen, een administratief onderzoek instellen.
  Dit geldt ook wanneer ontbinding tijdens de fabricatie intreedt.") <BWG 1991-07-18/45, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  Met uitzondering van de werken voor hulpverlening aan de slachtoffers of ter voorkoming van nieuwe rampen mag de toestand, vóór dit onderzoek en eventueel vóór het gerechtelijk onderzoek, niet gewijzigd worden.

  Art. 285. De ambtenaren belast met het toezicht op de opslagplaatsen C, D, F en G onderzoeken de ongevallen waartoe deze opslagplaatsen aanleiding geven. Te dien einde moeten de uitbaters, aannemers of eigenaars van zulke opslagplaatsen hun de ongevallen onmiddellijk per telegram mededelen.
  Het onderzoek van artikel 284, tweede lid, is ook toepasselijk op het onderzoek betreffende deze ongevallen.

  Art. 286. De exploitanten, aannemers of eigenaars van een fabriek of van een opslagplaats van springstoffen, alsmede de vervoerders moeten elk ongeval ook onmiddellijk aan de plaatselijke politie en aan de procureur des Konings melden.

  HOOFDSTUK XIV. - Inspectie en toezicht. Straffen. Allerlei bepalingen.

  Art. 287. De ambtenaren van de dienst der springstoffen (en de ingenieurs van de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest) waken voor de toepassing van de voorschriften van dit reglement en van de bijzondere vergunningsbesluiten, behalve in zake het vervoer per spoor, waarvan de politie krachtens bijzondere bepalingen uitgeoefend wordt, het vervoer in de lucht en de opslagplaatsen bedoeld in artikel 289. <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>
  Zij hebben het recht te allen tijde in de fabrieken en in de andere dan de in artikel 289 bedoelde opslagplaatsen binnen te treden alsmede het vervoer te controleren. Zij hebben het recht in de fabrieken van alle ontplofbare stoffen monsters van de grondstoffen te nemen, alsmede van de in fabricage zijnde en van de gefabriceerde produkten. Zij hebben ook dit recht in de magazijnen onder hun toezicht en tijdens het vervoer. Zij zijn er toe gemachtigd in het hele Rijk springstoffen te vervoeren. Zij sporen de overtredingen van de bepalingen van alle besluiten betreffende de springstoffen op en stellen ze vast door middel van processen-verbaal, die gelden zolang het tegendeel niet bewezen is.
  De processen-verbaal moeten zoveel mogelijk op staande voet opgemaakt en aan de procureur des Konings gezonden worden. Een afschrift er van wordt aan de overtreder overhandigd.

  Art. 288. De mijningenieurs zijn, samen met de ambtenaren van de dienst der springstoffen, belast met het toezicht op de opslagplaatsen van de openluchtgroeven, van de mijnen, de ondergrondse groeven en de graverijen en van de metaalfabrieken die onder het toezicht van het mijnwezen staan.
  Zij sporen de overtredingen van de reglementen en besluiten op en stellen ze vast door middel van processen-verbaal, die gelden zolang het tegendeel niet bewezen is.
  Het laatste lid van artikel 287 is op die processen-verbaal toepasselijk.

  Art. 288bis. <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991> Voor het Waalse Gewest worden de door dit besluit aangewezen mijningenieurs van de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest.

  Art. 289. Het toezicht op de opslagplaatsen in de ondergrondse werken van de mijnen en de groeven wordt door de mijningenieurs uitgeoefend. Deze zijn bevoegd om de overtredingen van de bepalingen betreffende deze opslagplaatsen op te sporen en vast te stellen door middel van processen-verbaal, die gelden zolang het tegendeel niet bewezen is.
  Het laatste lid van artikel 287 is op deze processen-verbaal toepasselijk.

  Art. 290. De mijningenieurs hebben het recht in alle aanhorigheden van de instellingen onder hun toezicht monsters te nemen van alle springstoffen en ze te vervoeren of te verzenden naar onderzoek- of controleinstellingen die door de directeur-generaal der mijnen zijn aangewezen.
  De exploitanten zijn verplicht de mijningenieurs de hulp te bieden, die deze hun vragen voor de toepassing der bovenstaande bepalingen.

  Art. 291. Overtredingen inzake vervoer per as of te water kunnen op de in artikel 287 bepaalde wijze worden vastgesteld door de ambtenaren en beambten van de Administratie van het Vervoer, die met een mandaat van gerechtelijke politie bekleed zijn, door de ingenieurs en conducteurs van bruggen en wegen, de wegkantonniers en alle beambten van bruggen en wegen vermeld in artikel 101 van het algemeen reglement der scheepvaartwegen. Overtredingen inzake vervoer te water kunnen ook door de ambtenaren (van de met de politie te water belaste overheid van de federale politie) of van de loodsdienst door middel van processen-verbaal worden vastgesteld. <KB 1999-05-03/88, art. 8, 003; Inwerkingtreding : 01-04-1999>

  Art. 292. De door de Koning of door de minister benoemde postbeambten zijn gelast de overtredingen van het verbod springstoffen met de post te verzenden, door middel van processen-verbaal vast te stellen.

  Art. 293. Overtredingen van de bepalingen van dit reglement, die het vervoer van springstoffen in de lucht betreffen worden door middel van processen-verbaal vastgesteld door de aan de luchthavens verbonden ambtenaren van het bestuur der luchtvaart.

  Art. 294. Onverminderd de gevallen waar andere artikelen van dit reglement hun optreden uitdrukkelijk voorschrijven, zijn de bedienden van de toldienst bevoegd tot het opsporen en vaststellen van de overtredingen van de bepalingen van dit reglement, betreffende de overlegging van de vergunningen vereist voor de in- en doorvoer van springstoffen en, het vervoer van deze produkten in de voorbehouden grenszone van 10 kilometer, de Schelde vanaf de rede van Pijp Tabak inbegrepen.

  Art. 295. Degenen die houder zijn van een krachtens dit besluit gegeven vergunning om springstoffen te fabriceren, onder zich te houden of te vervoeren, en hun vertegenwoordigers, die de gemachtigden van de regering in hun toezicht hinderen, worden gestraft met de straffen gesteld bij de wet van 5 mei 1888 betreffende de inspectie van als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen en het toezicht op de stoommachines en -ketels.

  Art. 296. Overeenkomstig artikel 8 van de wet van 28 mei 1956 worden de aangeslagen stoffen of tuigen verbeurd verklaard.
  Telkens als de openbare veiligheid het vereist, mogen de springstoffen op bevel van de onderzoeksrechter of van de procureur des Konings onmiddellijk worden vernietigd.
  Wanneer de onmiddellijke vernietiging in het belang van de openbare veiligheid niet vereist is, dienen de volgende regelen in acht te worden genomen:
  a) wanneer de aard der aangeslagen springstoffen of -tuigen niet kan worden bepaald of wanneer de eigenaar er van binnen de 48 uren na de ontdekking niet gekend is, mogen zij op bevel van de onderzoeksrechter of van de procureur des Konings worden vernietigd;
  b) is er geen betwisting over de persoon van de wettige eigenaar van gestolen of ontvreemde springstoffen, dan mag deze ze, binnen 24 uur nadat hij van de ontdekking kennis heeft gekregen, op zijn kosten en verantwoordelijkheid doen terug halen. Heeft hij de springstoffen of de tuigen niet binnen de hierboven gestelde tijd gehaald, dan mogen zij op bevel van de procureur des Konings of van de onderzoeksrechter vernietigd worden;
  c) is er wel betwisting over de persoon van de wettige eigenaar van de werkelijk of vermoedelijk gestolen of ontvreemde produkten, dan mogen de belanghebbenden onderling overeenkomen om de aangeslagen voorwerpen op hun kosten en verantwoordelijkheid te doen weghalen en ze voorlopig in een behoorlijk gemachtigd magazijn of opslagplaats in bewaring te geven. Hebben de belanghebbenden op dit punt, binnen de hierboven gestelde termijn, geen overeenkomst bereikt, dan mag de procureur des Konings of de onderzoeksrechter de produkten doen vernietigen.
  Telkens als vernietiging moet plaats hebben, wordt vooraf een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de te vernietigen voorwerpen opgemaakt.

  Art. 297. De maatregelen die moeten genomen worden, hetzij voor het tijdelijk opslaan van de door de gerechtelijke of administratieve overheden aangeslagen en verbeurdverklaarde produkten, hetzij voor de vernietiging van deze produkten, worden, eventueel in overleg met de Minister van Landsverdediging geregeld door de minister tot wiens bevoegdheid de dienst der springstoffen behoort.

  Art. 298. Wanneer springstoffen de openbare veiligheid in gevaar brengen, zonder dat een overtreding kan worden vastgesteld, mogen de burgemeesters of de gouverneurs deze produkten doen aanslaan, ze tijdelijk in een magazijn, een opslagplaats of een andere geschikte plaats doen opslaan of ze doen vernietigen.
  Het tijdelijk opslaan geschiedt zoals in artikel 296 bepaald is, maar het mag niet meer dan vijf dagen duren. Indien de belanghebbenden de aangeslagen waar bij het verstrijken van deze termijn niet op hun kosten en verantwoordelijkheid afgehaald hebben mogen de burgemeesters of de gouverneurs ze doen vernietigen.
  Telkens als de vernietiging nuttig gevonden wordt vragen deze overheden vooraf het advies van een deskundige of van een ambtenaar van de dienst der springstoffen (en een ingenieur van de afdeling voorkoming van de verontreiniging en beheer van de ondergrond van het Ministerie van het Waalse Gewest.) <Voor het Waalse Gewest ingevoegd bij BWG 1991-07-18/45, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 18-10-1991>

  Art. 299. Alle kosten veroorzaakt door de toepassing van de artikelen 296, 297 en 298 komen ten laste van de eigenaar van de springstoffen, indien er geen overtreding is vastgesteld.

  Art. 300. Overtreding van de bepalingen van dit reglement, met uitzondering van artikel 295, van de besluiten genomen tot uitvoering van die bepalingen alsmede van de voorschriften van de machtigingsbesluiten, wordt gestraft met de straffen gesteld bij de wet van 28 mei 1956.
  In geval van diefstal of ontvreemding van enigerlei springstof is de persoon die vergunning heeft om springstoffen onder zich te houden of te vervoeren of zijn vertegenwoordiger er toe gehouden de plaatselijke politie en de procureur des Konings onmiddellijk te verwittigen. Doet hij dit niet binnen 24 uur na de vaststelling van de overtreding, dan is hij strafbaar met de in dit artikel gestelde straffen.
  Deze straffen worden altijd toegepast, onverminderd de mogelijke intrekking van de vergunning door de administratieve overheid.

  Art. 301. Dit besluit wijzigt geenszins de militaire regeling ter zake.

  Art. 302. (Opgeheven) <KB 04-08-1959, art. 24>

  Art. 303. <Wijzigingsbepalingen>.

  Art. 304. <Opheffingsbepaling>.

  Art. 305. Dit besluit treedt in werking drie maanden nadat het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

  Art. 306. Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Verkeerswezen en Onze Minister van Openbare Werken en van Wederopbouw, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

  BIJLAGE.

  Art. N. Formulier <Bijlage niet opgenomen om technische redenen. Zie B.St. 22/23-12-1958>.

  Art. N1. <KB 2000-02-01/30, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 19-02-2000> Fundamentele veiligheidseisen betreffende het feestvuurwerk
  1. Het feestvuurwerk, inzonderheid datgene bestemd om geluid voort te brengen, mag bij het aansteken geen gevaarlijke brokstukken wegslingeren.
  2. De voorgestelde inleidingsmethode moet borg staan voor een veilige en betrouwbare ontbinding van het feestvuurwerk.
  3. Het feestvuurwerk dat lichteffecten in de lucht geeft, moet, wanneer het wordt aangestoken, een voldoende hoogte bereiken om niet gloeiend terug op de grond te vallen.
  4. Feestvuurwerk mag enkel worden gebruikt voor zijn normaal gebruik.
  Het moet worden gebruikt volgens de gebruiksaanwijzing, op plaatsen en in omstandigheden die niet van aard zijn om de openbare veiligheid aan te tasten.

Aanhef Tekst Inhoudstafel Begin
   Gelet op de wet van 28 mei 1956 betreffende de ontplofbare en voor deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmede geladen tuigen;
   Gelet op de wet van 5 mei 1888 betreffende de inspectie van als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk ingedeelde inrichtingen en het toezicht op de stoommachines en -ketels;
   Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1935, houdende politiereglement en toezicht op de ondergrondse groeven;
   Gelet op het algemeen reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947 en zoals dat later werd gewijzigd;
   Gelet op het besluit van de Regent van 31 maart 1949 tot regeling van het gebruik der springstoffen in de bedrijven verschillend van mijnen, ondergrondse groeven en graverijen;
   Gelet op het koninklijk besluit van 12 september 1955 tot regeling van het gebruik der springstoffen in de ondergrondse werken der mijnen;
   Gelet op het advies van de bij besluit van de Regent van 25 september 1948 ingestelde commissie belast met de herziening van het besluit van 29 oktober 1894;
   Gelet op het advies van de Raad van State;
   Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Verkeerswezen, en Onze Minister van Openbare Werken en Wederopbouw,
   .....

Wijziging(en) Tekst Inhoudstafel Begin
originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 09-02-2024 GEPUBL. OP 20-02-2024
    (GEWIJZIGDE ART. : 260; 265; 265bis; 267)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 31-05-2023 GEPUBL. OP 17-07-2023
    (GEWIJZIGD ART. : 65)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 16-09-2021 GEPUBL. OP 30-09-2021
    (GEWIJZIGD ART. : 65)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 02-09-2019 GEPUBL. OP 11-09-2019
    (GEWIJZIGD ART. : 65)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 11-10-2018 GEPUBL. OP 18-10-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 65)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 23-02-2018 GEPUBL. OP 14-03-2018
    (GEWIJZIGD ART. : 65)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 12-07-2016 GEPUBL. OP 05-08-2016
    (GEWIJZIGDE ART. : 65; 66; 67; 94; 163; 95; 96; 106; 111; 113; 114)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 29-06-2015 GEPUBL. OP 09-07-2015
    (GEWIJZIGDE ART. : 58; 84; 107; 131; 132; 154; 155; 242)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 15-09-2013 GEPUBL. OP 20-09-2013
    (GEWIJZIGDE ART. : 16; 146; 261; 263)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 03-12-2009 GEPUBL. OP 11-12-2009
    (GEWIJZIGD ART. : 257)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 26-04-2009 GEPUBL. OP 30-04-2009
    (GEWIJZIGD ART. : 211)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 25-04-2004 GEPUBL. OP 18-05-2004
    (GEWIJZIGDE ART. : 67; 69; 72; 78; 83; 96; 105; 107; )
    (GEWIJZIGDE ART. : 108; 109; 110; 114; 163; 164; 167; )
    (GEWIJZIGDE ART. : 168-183; 184; 185; 186; 187; 189; )
    (GEWIJZIGDE ART. : 190; 191; 193; 194; 197; 198; 262; )
    (GEWIJZIGD ART. : 265)
  • originele versie
  • BESLUIT WAALSE GEWEST VAN 04-07-2002 GEPUBL. OP 21-09-2002
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 14-05-2000 GEPUBL. OP 16-06-2000
    (GEWIJZIGDE ART. : 3; 65-69; 79; 81; 82; 97-104; 93)
    (GEWIJZIGDE ART. : 94-96; 106-109; 114; 279)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 01-02-2000 GEPUBL. OP 19-02-2000
    (GEWIJZIGDE ART. : 2; 3; 71; 257; 260; 264; 265; 268)
  • originele versie
  • KONINKLIJK BESLUIT VAN 03-05-1999 GEPUBL. OP 16-07-1999
    (GEWIJZIGD ART. : 291)
  • BESLUIT WAALSE GEWEST VAN 18-07-1991 GEPUBL. OP 08-10-1991
    (GEWIJZIGDE ART. : 13; 14; 21; 27; 28; 57; 255; 277)
    (GEWIJZIGDE ART. : 284; 287; 288BIS; 298)

  • Begin Eerste woord Laatste woord Wijziging(en) Aanhef
    Inhoudstafel 48 uitvoeringbesluiten 15 gearchiveerde versies
    Franstalige versie