11 JULI 2021. - Wet tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wat betreft de studenten (1)
FILIP,
Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamer
van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK
1. - Algemene bepalingen Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel
74 van de Grondwet. Art. 2. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2016/801
van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf
van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling,
educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking). HOOFDSTUK 2. -Wijzigingen van de
wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen Art. 3. In artikel 1/1, § 2, van de wet van 15 december
1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen,
ingevoegd bij de wet van 19 december 2014 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 juli 2020, wordt
de bepaling onder 7° vervangen als volgt: "7° artikel 60;". Art. 4. In artikel 1/2,
§ 1, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 december 2016 en gewijzigd bij
de wetten van 5 mei 2019 en 31 juli 2020, wordt de bepaling onder 7° vervangen als volgt: "7°
de artikelen 60 en 61/1/9;". Art. 5. In artikel 10bis, § 1, eerste lid, van dezelfde
wet, vervangen bij de wet van 8 juli 2011 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, worden de woorden "van
een tot een verblijf gemachtigde buitenlandse student" vervangen door de woorden "van een vreemdeling
die gemachtigd is tot verblijf in de hoedanigheid van student op grond van de bepalingen van Titel II,
Hoofdstuk III,". Art. 6. In artikel 13, § 4, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van
8 juli 2011 en gewijzigd bij de wet van 4 mei 2016, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "De
minister of zijn gemachtigde kan dezelfde maatregel treffen ten opzichte van de in artikel 10bis, §
1, bedoelde familieleden.". Art. 7. In titel II, hoofdstuk III, van dezelfde wet wordt een afdeling
1 ingevoegd, luidende "Algemene bepalingen". Art. 8. Artikel 58 van dezelfde wet, gewijzigd
bij de wetten van 15 juli 1996 en 15 september 2006, wordt vervangen als volgt: "Art. 58. Voor
de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° student: een onderdaan van een derde
land die door een Belgische instelling voor hoger onderwijs is aanvaard en aan wie een machtiging om
langer dan negentig dagen in het Rijk te verblijven is verleend om een voltijdse studie te volgen; 2°
voltijdse studie: een inschrijving tot een opleidingsprogramma voor hogere studies dat ten minste 54
studiepunten omvat, of een inschrijving tot een opleidingsprogramma voor hogere studies waarvan het creditsaldo
lager is omdat de student zich in zijn laatste studiejaar bevindt of omdat de student buiten zijn wil
geen hoger aantal studiepunten kan opnemen, of een voorbereidend jaar dat ten minste 12 lesuren per week
omvat gedurende een studiejaar; 3° instelling voor hoger onderwijs: een door de bevoegde overheid
erkende instelling die bevoegd is om hogere studies te organiseren en bevoegd is om de daarmee overeenstemmende
titels, academische graden, diploma's en certificaten uit te reiken; 4° hogere studies: elk
opleidingsprogramma van het hoger onderwijs dat afgesloten wordt met een titel, academische graad, diploma
of certificaat dat overeenstemt met het niveau 5, 6, 7 of 8 van de kwalificatiestructuur zoals vastgesteld
door een van de drie Gemeenschappen; 5° voorbereidend jaar: het unieke studiejaar, georganiseerd
door de instelling voor hoger onderwijs, om een opleiding te volgen ter voorbereiding op de beoogde hogere
studies, hetzij om de noodzakelijke aanvullende kennis te verschaffen om vervolgens toegang te kunnen
verkrijgen tot de beoogde hogere studies, hetzij om één van de landstalen, die tevens de taal betreft
waarin de beoogde studie wordt onderwezen, machtig te worden; 6° uniale of multilaterale programma's
met mobiliteitsmaatregelen: door de Europese Unie of door de lidstaten gefinancierde programma's ter
stimulering van de mobiliteit, in de Europese Unie of in de lidstaten, van onderdanen van een derde land
die deelnemen aan de betrokken programma's; 7° mobiliteit: het recht waarover de onderdaan
van een derde land die in het bezit is van een door de eerste lidstaat afgegeven geldige vergunning in
de hoedanigheid van student beschikt om, voor een periode van ten hoogste 360 dagen, in de tweede lidstaat
te verblijven teneinde een deel van zijn studie te voltooien in het kader van een uniaal of multilateraal
programma met mobiliteitsmaatregelen of in het kader van een overeenkomst tussen twee of meer instellingen
voor hoger onderwijs; 8° eerste lidstaat: de lidstaat die als eerste een vergunning aflevert
aan een onderdaan van een derde land in de hoedanigheid van student; 9° tweede lidstaat: de
lidstaat, niet zijnde de eerste lidstaat, waar de student voornemens is het recht op mobiliteit uit te
oefenen, of reeds uitoefent.". Art. 9. Artikel 59 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten
van 15 juli 1996, wordt vervangen als volgt: "Art. 59. § 1. De bepalingen van deze afdeling
zijn van toepassing op de onderdaan van een derde land die verzoekt te worden gemachtigd of die gemachtigd
is om meer dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk te verblijven om er te studeren.
§ 2. De bepalingen van deze afdeling gelden onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen in de
afdelingen 2 en 3.". Art. 10. Artikel 60 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 15 juli
1996, wordt vervangen als volgt: "Art. 60. § 1. De onderdaan van een derde land die op
het grondgebied van het Rijk wenst te verblijven in de hoedanigheid van student, dient zijn aanvraag
in bij de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats in het buitenland.
§ 2. In afwijking van de eerste paragraaf kan de onderdaan van een derde land die overeenkomstig
Titel I, Hoofdstuk II, reeds toegelaten of gemachtigd is om niet langer dan negentig dagen op het grondgebied
van het Rijk te verblijven of die reeds in een andere hoedanigheid toegelaten of gemachtigd is om langer
dan negentig dagen op het grondgebied van het Rijk te verblijven, zijn aanvraag indienen bij het gemeentebestuur
van zijn verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk, indien hij de aanvraag indient voor het verstrijken
van de geldigheidsduur van deze toelating of machtiging en voor zover hij reeds is ingeschreven aan een
instelling voor hoger onderwijs om een voltijdse studie te volgen. § 3. De onderdaan
van een derde land voegt de hiernavolgende documenten bij zijn aanvraag: 1° een kopie van zijn
geldig paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel; 2° het bewijs dat hij de vereiste
retributie, zoals voorzien in artikel 1/1, betaald heeft, indien deze verplichting op hem van toepassing
is; 3° een attest afgegeven door een instelling van hoger onderwijs dat het volgende bewijst: a)
hetzij dat hij ingeschreven is aan de instelling voor hoger onderwijs om voltijds hogere studies of een
voorbereidend jaar te volgen; b) hetzij dat hij toegelaten is tot de studies; c) hetzij
dat hij ingeschreven is voor een toelatingsproef; De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan dit
attest dient te voldoen. 4° indien hij jonger dan achttien jaar is, het bewijs van toestemming
van zijn ouders of, in voorkomend geval, van de persoon die de voogdij uitoefent; 5° het bewijs,
geleverd conform artikel 61, dat hij gedurende het geplande verblijf zal beschikken over voldoende bestaansmiddelen,
om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van het sociale bijstandsstelsel van het
Rijk; 6° het bewijs dat hij beschikt of zal beschikken over een ziektekostenverzekering die
alle risico's in België dekt gedurende zijn verblijf; Indien de aanvraag in het buitenland werd
ingediend en het niet mogelijk is dit bewijs reeds bij de aanvraag te voegen, dan moet dit bewijs binnen
de termijn voorzien in artikel 61/1/1, § 4, voorgelegd worden. 7° een geneeskundig getuigschrift
waaruit blijkt dat hij niet lijdt aan één van de in de bijlage bij deze wet opgesomde ziekten; 8°
indien hij ouder is dan achttien jaar, een uittreksel uit het strafregister of een gelijkwaardig document,
afgegeven door het land van oorsprong of het land van zijn laatste verblijfplaats, dat niet ouder is
dan zes maanden en bevestigt dat hij niet veroordeeld is geweest voor misdaden of wanbedrijven van gemeen
recht. Indien behoorlijk wordt aangetoond dat de documenten bedoeld in 7° en 8°, niet kunnen
worden voorgelegd, kan de minister of zijn gemachtigde, rekening houdend met de omstandigheden, de vreemdeling
echter machtigen op het grondgebied van het Rijk te verblijven om er te studeren. §
4. De voorgelegde stukken dienen, indien zij in een andere taal dan één van de drie landstalen of het
Engels zijn opgesteld, vergezeld te zijn van een beëdigde vertaling in één van de drie landstalen of
het Engels.". Art. 11. Artikel 61 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 15 juli 1996 en
gewijzigd bij de wet van 15 september 2006, wordt vervangen als volgt: "Art. 61. § 1.
Het bewijs van voldoende bestaansmiddelen, zoals bepaald in artikel 60, § 3, eerste lid, 5°,
wordt geleverd door het overleggen van een of meerdere van de hiernavolgende documenten: 1°
een attest uitgaande hetzij van een internationale organisatie of een nationale overheid, hetzij van
een gemeenschap, gewest, provincie of gemeente, hetzij van een instelling voor hoger onderwijs, luidens
hetwelk de onderdaan van een derde land een beurs of een lening geniet of eerstdaags zal genieten; 2°
een verbintenis tot tenlasteneming aangegaan door een natuurlijke persoon, die hetzij de Belgische nationaliteit
bezit hetzij als burger van de Unie een verblijfsrecht heeft van meer dan drie maanden op het grondgebied
van het Rijk of een andere lidstaat van de Europese Unie hetzij als onderdaan van een derde land toegelaten
of gemachtigd is om voor onbepaalde duur op het grondgebied van het Rijk of een andere lidstaat van de
Europese Unie te verblijven hetzij een familielid tot in de derde graad is, waarbij deze zich ertoe verbindt,
ten opzichte van de onderdaan van een derde land, de Belgische Staat en ieder bevoegd openbaar centrum
voor maatschappelijk welzijn, voor de duur van het geplande verblijf vermeerderd met twaalf maanden,
de kosten van gezondheidszorgen, verblijf, studie en repatriëring van de onderdaan van een derde land
ten laste te nemen; 3° enig ander bewijsmiddel van voldoende bestaansmiddelen. De
Koning bepaalt de voorwaarden waaraan het attest, bedoeld in het eerste lid, 1°, de verbintenis, bedoeld
in het eerste lid, 2°, en de persoon die deze verbintenis aangaat, moeten beantwoorden. §
2. De Koning bepaalt het minimumbedrag van de bestaansmiddelen waarover de onderdaan van een derde land
moet beschikken. Bij de beoordeling van deze bestaansmiddelen wordt onder meer rekening gehouden
met de middelen die afkomstig zijn van een subsidie, een beurs, een toelage of het wettig en regelmatig
uitoefenen van een winstgevende activiteit buiten de tijd die normaal aan de studie moet worden gewijd.
§ 3. De beoordeling of de onderdaan van een derde land over voldoende bestaansmiddelen beschikt
is gebaseerd op een individueel onderzoek van het geval.". Art. 12. In afdeling 1 van hoofdstuk
III van titel II, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 7, wordt een artikel 61/1 ingevoegd, luidende: "Art.
61/1. § 1. Al naargelang waar de aanvraag werd ingediend, controleert de burgemeester of zijn
gemachtigde ofwel de diplomatieke of consulaire post of alle documenten voorzien in artikel 60, §
3, voorgelegd zijn. Indien dit het geval is, wordt de onderdaan van een derde land in het bezit gesteld
van een ontvangstbewijs van de aanvraag, waarvan het model door de Koning wordt bepaald. §
2. Indien niet alle vereiste documenten werden voorgelegd, dan stelt de overheid bij wie de aanvraag
werd ingediend de onderdaan van een derde land schriftelijk in kennis van de documenten die hij nog dient
voor te leggen. De onderdaan van een derde land beschikt over een termijn van dertig dagen,
te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, om zijn aanvraag aan te vullen. Indien de
aanvraag werd ingediend op grond van artikel 60, § 2, dienen deze aanvullende documenten in elk
geval te worden voorgelegd voor het verstrijken van de geldigheidsduur van diens toelating of machtiging
tot verblijf, zelfs indien de termijn van dertig dagen nog niet is afgelopen op het ogenblik dat de toelating
of machtiging tot verblijf verstrijkt. Indien hij de gevraagde documenten binnen de voorgeschreven
termijn voorlegt, dan stelt de overheid bij wie de aanvraag werd ingediend hem in het bezit van een ontvangstbewijs
van zijn aanvraag, zoals bedoeld in paragraaf 1. § 3. De overheid bij wie de aanvraag
werd ingediend, maakt de aanvraag over aan de minister of zijn gemachtigde. § 4. De
minister of zijn gemachtigde kan de aanvraag onontvankelijk verklaren indien de ontbrekende documenten
niet werden voorgelegd binnen de termijn vermeld in paragraaf 2, tweede lid. De Koning bepaalt
het model van de beslissing tot onontvankelijkheid.". Art. 13. In dezelfde afdeling 1 wordt
een artikel 61/1/1 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/1. § 1. De minister of zijn gemachtigde
neemt een beslissing en betekent deze aan de onderdaan van een derde land binnen een termijn van negentig
dagen na datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag, bedoeld in artikel 61/1, § 1. Indien
de onderdaan van een derde land zich niet bevindt in één van de gevallen bedoeld in artikel 61/1/3, moet
de machtiging tot verblijf worden toegekend. § 2. Indien de minister of zijn gemachtigde
een positieve beslissing heeft genomen op basis van een attest bedoeld in artikel 60, § 3, eerste
lid, 3°, b) of c), dan wordt de student in het bezit gesteld van een voorlopig verblijfsdocument dat
zijn verblijf dekt voor een maximale duur van vier maanden vanaf de datum van zijn binnenkomst in het
Rijk. Ten laatste vijftien dagen voor het einde van deze termijn van vier maanden dient de student
een attest bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, a) over te maken aan de minister of zijn
gemachtigde. § 3. Onder voorbehoud van paragraaf 4 bedraagt de duur van de machtiging
tot verblijf, indien die op basis van een attest bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 3°,
a) wordt toegekend, ten minste één jaar. Indien de beoogde opleiding deel uitmaakt van een uniaal
of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of van een overeenkomst tussen twee of meer instellingen
voor hoger onderwijs, dat de betrokkene in staat stelt om een deel van zijn studies in een andere lidstaat
te volgen, bedraagt de duur van de machtiging tot verblijf ten minste twee jaar, behalve indien niet
wordt voldaan aan de voorwaarden bepaald in artikel 60, § 3, gedurende de twee jaar of tijdens
de volledige duur van de studie. In dat laatste geval bedraagt de duur van de machtiging tot verblijf
ten minste één jaar. In afwijking van het eerste en tweede lid dekt de duur van de machtiging
tot verblijf, indien de duur van de beoogde opleiding, naargelang het geval, minder dan een jaar of twee
jaar bedraagt, op zijn minst de duur van de opleiding. De duur van de machtiging tot verblijf
zal niet langer zijn dan de geldigheidsduur van het paspoort of de daarmee gelijkgestelde reistitel.
§ 4. Indien de minister of zijn gemachtigde een positieve beslissing heeft genomen, maar het niet
mogelijk was het bewijs bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 6°, reeds bij de aanvraag te
voegen, dan wordt de student in het bezit gesteld van een voorlopig verblijfsdocument dat zijn verblijf
dekt voor een maximale duur van vier maanden vanaf de datum van zijn binnenkomst in het Rijk. Ten
laatste vijftien dagen voor het einde van deze termijn van vier maanden dient de student het bewijs bedoeld
in artikel 60, § 3, eerste lid, 6°, over te zenden aan de minister of zijn gemachtigde.
§ 5. In de gevallen voorzien in de paragrafen 2, 3 en 4 wordt de student door het gemeentebestuur
van zijn verblijfplaats in het vreemdelingenregister ingeschreven, overeenkomstig de nadere regels voorzien
in artikel 12, eerste en vierde lid. De Koning bepaalt het model van het verblijfsdocument dat
na inschrijving in het vreemdelingenregister aan de student wordt afgegeven.". Art. 14. In dezelfde
afdeling 1 wordt een artikel 61/1/2 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/2. De onderdaan van een
derde land die gemachtigd is tot verblijf in de hoedanigheid van student, overeenkomstig artikel 61/1/1,
§ 3, en die zijn verblijf in deze hoedanigheid wil voortzetten moet zich ten laatste vijftien
dagen voor het einde van zijn verblijf bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats aanbieden, om
de vernieuwing van zijn verblijfstitel aan te vragen. De Koning bepaalt de voorwaarden en de
nadere regels voor de aanvragen tot vernieuwing van de verblijfstitel in de hoedanigheid van student. Indien
de onderdaan van een derde land zich niet bevindt in één van de gevallen bedoeld in artikel 61/1/4, wordt
de verblijfstitel vernieuwd.". Art. 15. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel 61/1/3 ingevoegd,
luidende: "Art. 61/1/3. § 1. De minister of zijn gemachtigde weigert een aanvraag, ingediend
overeenkomstig artikel 60, indien: 1° er niet is voldaan aan de in artikel 60 gestelde voorwaarden; 2°
de onderdaan van een derde land geacht wordt een bedreiging te vormen voor de openbare orde, de nationale
veiligheid of de volksgezondheid; 3° de onderdaan van een derde land valse of misleidende informatie
of valse of vervalste documenten heeft gebruikt of fraude heeft gepleegd of andere onwettige middelen
heeft gebruikt die bijdragen tot het verkrijgen van het verblijf. § 2. De minister of
zijn gemachtigde kan een aanvraag, ingediend overeenkomstig artikel 60, weigeren in de volgende gevallen: 1°
de instelling voor hoger onderwijs waar de onderdaan van een derde land is ingeschreven heeft niet voldaan
aan haar wettelijke verplichtingen met betrekking tot sociale zekerheid, belastingen, rechten van werknemers
of de arbeidsomstandigheden; 2° de instelling voor hoger onderwijs waar de onderdaan van een
derde land is ingeschreven, is bestraft wegens zwartwerk of illegale arbeid; 3° de instelling
voor hoger onderwijs waar de onderdaan van een derde land is ingeschreven is opgericht of opereert met
als voornaamste doel onderdanen van een derde land toegang te verschaffen tot het Rijk; 4°
de instelling voor hoger onderwijs waar de onderdaan van een derde land is ingeschreven maakt het voorwerp
uit of heeft het voorwerp uitgemaakt van een vereffening of faillissement of er vindt geen economische
activiteit plaats; 5° er is bewijs of er zijn ernstige en objectieve redenen om vast te stellen
dat het verblijf andere doeleinden zou dienen dan de studies.". Art. 16. In dezelfde afdeling
1 wordt een artikel 61/1/4 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/4. § 1. De minister of zijn
gemachtigde stelt een einde aan de machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van student of weigert
een aanvraag tot vernieuwing van dergelijke machtiging, ingediend overeenkomstig artikel 61/1/2, in de
volgende gevallen: 1° de student voldoet niet langer aan de gestelde voorwaarden, met uitzondering
van artikel 60, § 3, eerste lid, 7° en 8° ; 2° het verblijf van de student dient andere
doeleinden dan de studies. De minister of zijn gemachtigde trekt de machtiging tot verblijf
in de hoedanigheid van student in wanneer de student valse of misleidende informatie of valse of vervalste
documenten heeft gebruikt, of fraude heeft gepleegd of andere onwettige middelen heeft gebruikt die hebben
bijgedragen tot het verkrijgen van het verblijf. § 2. De minister of zijn gemachtigde
kan een einde stellen aan de machtiging tot verblijf in de hoedanigheid van student of een aanvraag tot
vernieuwing van dergelijke machtiging, ingediend overeenkomstig artikel 61/1/2, weigeren in de volgende
gevallen: 1° de instelling voor hoger onderwijs waar de student is ingeschreven heeft niet
voldaan aan haar wettelijke verplichtingen met betrekking tot sociale zekerheid, belastingen, rechten
van werknemers of de arbeidsomstandigheden; 2° de instelling voor hoger onderwijs waar de student
is, ingeschreven is bestraft wegens zwartwerk of illegale arbeid; 3° de instelling voor hoger
onderwijs waar de student is ingeschreven is opgericht of opereert met als voornaamste doel onderdanen
van een derde land toegang te verschaffen tot het Rijk; 4° de instelling voor hoger onderwijs
waar de student is ingeschreven maakt het voorwerp uit of heeft het voorwerp uitgemaakt van een vereffening
of faillissement of er vindt geen economische activiteit plaats; 5° de student oefent een illegale
beroepsactiviteit uit of levert meer arbeidsprestaties dan voorzien in artikel 10, 2° van het koninklijk
besluit van 2 september 2018 houdende de uitvoering van de wet van 9 mei 2018 betreffende de tewerkstelling
van buitenlandse onderdanen die zich in een specifieke verblijfssituatie bevinden; 6° de student
verlengt zijn studies op overdreven wijze; 7° de student wordt geacht een bedreiging te vormen
voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. De Koning bepaalt de gevallen
waarin de student geacht wordt zijn studies op overdreven wijze te verlengen, zoals bedoeld in het eerste
lid, 6°. § 3. Indien de minister of zijn gemachtigde voornemens is de machtiging tot
verblijf in de hoedanigheid van student te beëindigen of niet te vernieuwen in de gevallen bedoeld in
paragraaf 2, eerste lid, 1°, 2°, 3° of 4°, dan mag de student een aanvraag indienen om bij een andere
instelling voor hoger onderwijs een gelijkwaardige studie te volgen om hem toe te laten zijn studies
te voltooien. De student beschikt over een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf het moment
waarop de student in kennis wordt gesteld van het in het eerste lid bedoelde voornemen van de minister
of zijn gemachtigde, om een nieuw attest, zoals bedoeld in artikel 60, § 3, eerste lid, 3°, a),
uitgaande van een andere instelling voor hoger onderwijs, aan de minister of zijn gemachtigde over te
zenden. De student mag op het grondgebied van het Rijk verblijven zolang er geen definitieve
beslissing is genomen omtrent deze aanvraag.". Art. 17. In dezelfde afdeling 1 wordt een artikel
61/1/5 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/5. Elke beslissing tot weigering, beëindiging, intrekking
of niet-vernieuwing van de machtiging tot verblijf houdt rekening met de specifieke omstandigheden van
elk geval en eerbiedigt het evenredigheidsbeginsel.". Art. 18. In titel II, hoofdstuk III, van
dezelfde wet wordt een afdeling 2 ingevoegd luidende "Mobiliteit". Art. 19. In afdeling 2, ingevoegd
bij artikel 18, wordt een artikel 61/1/6 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/6. Een onderdaan van
een derde land die, in het kader van mobiliteit, door een andere lidstaat van de Europese Unie werd gemachtigd
tot een verblijf in de hoedanigheid van student, wordt toegelaten op het grondgebied van het Rijk voor
een verblijf van ten hoogste 360 dagen om er een deel van zijn studie te voltooien, mits het voornemen
tot mobiliteit door de instelling van hoger onderwijs waar de student is ingeschreven op het grondgebied
van het Rijk ter kennis werd gebracht aan de minister of zijn gemachtigde. De Koning bepaalt
de voorwaarden en de nadere regels van deze kennisgeving.". Art. 20. In dezelfde afdeling 2
wordt een artikel 61/1/7 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/7. § 1. De minister of zijn
gemachtigde kan of, in het in 4° bedoelde geval, moet schriftelijk bezwaar maken tegen de mobiliteit
van de student, uiterlijk dertig dagen na ontvangst van de volledige kennisgeving, of kan een einde stellen
aan de mobiliteit, indien: 1° niet aan de voorwaarden in verband met de kennisgeving is voldaan; 2°
de student gebruik heeft gemaakt van valse of misleidende informatie of valse en/of vervalste documenten,
fraude heeft gepleegd of andere onwettige en/of ongeoorloofde middelen heeft gebruikt; 3° de
in artikel 61/1/6 bedoelde maximumduur van het verblijf is verstreken; 4° de student geacht
wordt een bedreiging te vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid; 5°
de student zich bevindt in een van de gevallen bedoeld in artikel 61/1/3, § 2. §
2. Indien er geen of niet tijdig een schriftelijk bezwaar werd ingediend, wordt de mobiliteit geacht
goedgekeurd te zijn. De Koning bepaalt het model van het verblijfsdocument dat in dat geval aan de student
wordt afgegeven. Wanneer de minister of zijn gemachtigde een bezwaar maakt overeenkomstig dit
artikel mag de mobiliteit niet aanvangen. Het bezwaar is gericht aan de bevoegde autoriteiten
van de eerste lidstaat, de instelling voor hoger onderwijs, bedoeld in artikel 61/1/6, die de kennisgeving
heeft gedaan, en de student zelf. § 3. Indien de student zich op het grondgebied van
het Rijk bevindt, kan de minister of zijn gemachtigde, in de gevallen bedoeld in paragraaf 1, aan de
student een bevel geven om het grondgebied te verlaten, waarvan het model door de Koning wordt bepaald.". Art.
21. In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 61/1/8 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/8. §
1. Wanneer de minister of zijn gemachtigde een vergunning heeft afgeleverd, zoals bedoeld in artikel
61/1/1, maar deze naderhand beëindigt of intrekt, dan stelt hij, in voorkomend geval, de autoriteiten
van de tweede lidstaat daar onmiddellijk van op de hoogte. § 2. Indien de student niet
of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor mobiliteit in de tweede lidstaat of indien de door de
minister of zijn gemachtigde afgegeven vergunning, bedoeld in artikel 61/1/1, tijdens de periode van
mobiliteit in de tweede lidstaat is verstreken, beëindigd of ingetrokken, wordt de student door de minister
of zijn gemachtigde, op verzoek van de tweede lidstaat, zonder formaliteiten en onverwijld, toegelaten
het Rijk terug binnen te komen. De Koning bepaalt het document dat in voorkomend geval aan de
student wordt afgegeven.". Art. 22. In titel II, hoofdstuk III, van dezelfde wet wordt een afdeling
3 ingevoegd luidende "Verblijf na studie teneinde werk te zoeken of een onderneming op te richten". Art.
23. In afdeling 3, ingevoegd bij artikel 22, wordt een artikel 61/1/9 ingevoegd, luidende: "Art.
61/1/9. § 1. Na de voltooiing van zijn studie op het grondgebied van het Rijk kan de student een
aanvraag indienen om gedurende een termijn van maximum 12 maanden op het grondgebied van het Rijk te
verblijven teneinde er werk te zoeken of een onderneming op te richten met als doel het verkrijgen van
een verblijfsvergunning met het oog op werk. Hij dient daartoe, uiterlijk vijftien dagen voor
het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning, een aanvraag in bij het gemeentebestuur
van zijn verblijfplaats op het grondgebied van het Rijk. In het geval bedoeld in artikel 61/1/15,
wordt, in afwijking van het tweede lid, de aanvraag ten laatste drie maanden na het behalen van het diploma
ingediend volgens de nadere regels voorzien in artikel 60, §§ 1 en 2. §
2. Ter staving van zijn aanvraag overlegt de student de hiernavolgende documenten: 1° een geldig
paspoort of een daarmee gelijkgestelde reistitel; 2° het bewijs van het behalen van een diploma
aan een Belgische instelling voor hoger onderwijs of, indien de student gebruik maakt of heeft gemaakt
van zijn recht op mobiliteit, het bewijs van het behalen van een diploma behaald aan een instelling voor
hoger onderwijs gelegen in de eerste of tweede lidstaat, andere dan België; 3° het bewijs dat
hij over een ziektekostenverzekering beschikt die de risico's in België dekt; 4° het bewijs
dat hij over voldoende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 61; 5° in het geval
bedoeld in artikel 61/1/15: het bewijs dat hij, in het kader van mobiliteit, in België, als tweede lidstaat,
verblijft of verbleven heeft.". Art. 24. In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 61/1/10 ingevoegd,
luidende: "Art. 61/1/10. § 1. Na ontvangst van de aanvraag onderzoekt de minister of
zijn gemachtigde of aan de voorwaarden gesteld in artikel 61/1/9 is voldaan. Indien dit het geval is,
stelt hij de onderdaan van een derde land in het bezit van een ontvangstbewijs van de aanvraag, waarvan
het model door de Koning wordt bepaald. § 2. Indien de aanvraag werd ingediend binnen
de termijn voorzien in artikel 61/1/9, § 1, tweede of derde lid, maar niet alle vereiste documenten
werden voorgelegd, dan stelt de minister of zijn gemachtigde de onderdaan van een derde land schriftelijk
in kennis van de documenten die hij nog dient over te leggen. De onderdaan van een derde land
beschikt over een termijn van vijftien dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in het eerste
lid, om zijn aanvraag aan te vullen. Indien hij de gevraagde documenten binnen de voorgeschreven
termijn voorlegt, dan stelt de minister of zijn gemachtigde hem in het bezit van een ontvangstbewijs
van de aanvraag, zoals bedoeld in paragraaf 1.". Art. 25. In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel
61/1/11 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/11. De minister of zijn gemachtigde kan de aanvraag
onontvankelijk verklaren in de volgende gevallen: 1° de aanvraag werd niet ingediend binnen
de termijn voorzien in artikel 61/1/9, § 1, tweede of derde lid; 2° de ontbrekende documenten
werden niet voorgelegd binnen de termijn voorzien in artikel 61/1/10, § 2, tweede lid. De
Koning bepaalt het model van de beslissing tot onontvankelijkheid.". Art. 26. In dezelfde afdeling
3 wordt een artikel 61/1/12 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/12. § 1. De minister of zijn
gemachtigde neemt een beslissing en betekent deze aan de onderdaan van een derde land binnen een termijn
van negentig dagen na datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag, bedoeld in artikel 61/1/10, §
1. Indien de onderdaan van een derde land zich niet bevindt in één van de gevallen bedoeld in
artikel 61/1/13, moet de machtiging tot verblijf worden toegekend. De Koning bepaalt het model
van het verblijfsdocument dat in geval van een positieve beslissing aan de onderdaan van een derde land
wordt afgegeven. § 2. Indien tijdens de behandeling van deze aanvraag zijn verblijfsvergunning
vervalt, ontvangt de onderdaan van een derde land een document dat voorlopig zijn verblijf dekt in afwachting
van een beslissing genomen door de minister of zijn gemachtigde. De Koning bepaalt het verblijfsdocument
dat aan de onderdaan van een derde land wordt afgegeven.". Art. 27. In dezelfde afdeling 3 wordt
een artikel 61/1/13 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/13. De minister of zijn gemachtigde kan
een aanvraag tot machtiging voor een verblijf als bedoeld in artikel 61/1/9 weigeren indien de onderdaan
van een derde land: 1° niet aan de in artikel 61/1/9 gestelde voorwaarden voldoet; 2°
geacht wordt een bedreiging te vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid.". Art.
28. In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 61/1/14 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/14. De
minister of zijn gemachtigde kan in de volgende gevallen een einde stellen aan de machtiging tot verblijf
afgegeven krachtens artikel 61/1/12: 1° indien de minister of zijn gemachtigde ten vroegste
drie maanden na de afgifte van de verblijfsvergunning aan de onderdaan van een derde land verzoekt om
aan te tonen dat hij een gerede kans maakt om door een werkgever te worden aangeworven of om een onderneming
op te starten en hij dit niet binnen een termijn van vijftien dagen na dit verzoek kan aantonen; 2°
indien de onderdaan van een derde land niet langer voldoet aan de in artikel 61/1/9 gestelde voorwaarden; 3°
indien de onderdaan van een derde land geacht wordt een bedreiging te vormen voor de openbare orde,
de nationale veiligheid of de volksgezondheid.". Art. 29. In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel
61/1/15 ingevoegd, luidende: "Art. 61/1/15. Deze afdeling is ook van toepassing indien de student
gebruik maakt of heeft gemaakt van zijn recht op mobiliteit en België de tweede lidstaat is waar de student
verblijft of heeft verbleven.". Art. 30. In artikel 61/7, § 1, vierde lid, van dezelfde
wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden "in de artikelen 58 tot 60" vervangen
door de woorden "in artikel 60". HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepaling Art. 31. De voorwaarden
die deze wet invoert waaraan de onderdaan van een derde land moet voldoen in het kader van een eerste
aanvraag om een machtiging tot verblijf van meer dan negentig dagen te bekomen, met het oog op een verblijf
in de hoedanigheid van student, zijn pas van toepassing op de aanvragen die worden ingediend voor studies
die aanvatten in het academiejaar 2022-2023. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands
zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt. Gegeven
te Brussel, 11 juli 2021. FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse
Zaken, A. VERLINDEN De staatssecretaris voor Asiel en Migratie, S. MAHDI Met
's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1)
Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken. - DOC 55 1980 Integraal
Verslag : 23 en 24 juni 2021