Statenvertaling

Psalmen 119

Psalmen

De dichter van Psalm 119 is omringd door allerlei gevaren. Zijn vijanden bespotten hem vanwege zijn trouw aan de wet van God. Te midden van al die moeite vindt de dichter vreugde, troost en kracht in zijn wet.

Het gouden alfabet

Aleph

119 1 WELGELUKZALIG zijn 1de oprechten van wandel, adie in de wet des HEEREN gaan.

2 Welgelukzalig zijn zij die Zijn 2getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;

3 Ook 3geen onrecht werken, maar wandelen 4in Zijn wegen.

4 HEERE, Gij hebt geboden 5dat men Uw bevelen zeer bewaren zal.

5 Och, dat 6mijn wegen gericht werden om Uw inzettingen te bewaren!

6 Dan zou ik 7niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden.

7 Ik zal U loven in oprechtheid des harten, als ik 8de rechten Uwer gerechtigheid geleerd zal hebben.

8 Ik zal Uw inzettingen bewaren; 9verlaat mij niet al te zeer.

Beth

9 10Waarmede zal 11de jongeling zijn pad zuiver houden? 12Als hij dat houdt naar Uw woord.

10 Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.

11 Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.

12 HEERE, Gij zijt 13gezegend, leer mij Uw inzettingen.

13 Ik heb met mijn lippen verteld al de rechten 14Uws monds.

14 Ik ben vrolijker 15in den weg Uwer getuigenissen 16dan over allen rijkdom.

15 Ik zal 17Uw bevelen overdenken, en op 18Uw paden letten.

16 Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; 19Uw woord zal ik niet vergeten.

Gimel

17 bDoe wel bij 20Uw knecht, dat ik leve en Uw woord beware.

18 Ontdek 21mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet.

19 22Ik ben ceen vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet.

20 Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen te allen tijde.

21 Gij scheldt de vervloekte hovaardigen, die van Uw geboden 23afdwalen.

22 24Wentel van mij versmaadheid en verachting, want ik heb Uw getuigenissen onderhouden.

23 Als zelfs de vorsten zittende 25tegen mij gesproken hebben, heeft 26Uw knecht Uw inzettingen 27betracht.

24 dOok zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen en mijn raadslieden.

Daleth

25 28Mijn ziel kleeft aan het stof; 29maak mij levend naar Uw woord.

26 30Ik heb U mijn wegen verteld, en Gij hebt mij verhoord; eleer mij Uw inzettingen.

27 Geef mij den weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachte.

28 Mijn ziel drupt weg van treurigheid; 31richt mij op naar Uw woord.

29 Wend van mij 32den weg der valsheid, en 33verleen mij genadiglijk Uw wet.

30 Ik heb verkoren 34den weg der waarheid, Uw rechten heb ik mij voorgesteld.

31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE, beschaam mij niet.

32 Ik zal den weg Uwer geboden lopen, 35als Gij mijn hart verwijd zult hebben.

He

33 HEERE, leer mij den weg Uwer inzettingen, en ik zal hem houden 36ten einde toe.

34 Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden, ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte.

35 Doe mij treden op het pad Uwer geboden, want daarin heb ik lust.

36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen, en niet tot 37gierigheid.

37 38Wend mijn ogen af, dat zij geen 39ijdelheid zien; 40maak mij levend 41door Uw wegen.

38 Bevestig Uw toezegging aan Uw knecht, 42die Uw vreze toegedaan is.

39 43Wend mijn smaadheid af, die ik vreze; want Uw rechten zijn 44goed.

40 Zie, 45ik heb een begeerte tot Uw bevelen; maak mij levend door Uw gerechtigheid.

Vau

41 En dat mij Uw goedertierenheden overkomen, o HEERE, 46Uw heil, naar Uw toezegging;

42 47Opdat ik mijn smader 48wat heb te antwoorden, want ik vertrouw op Uw woord.

43 En ruk 49het woord der waarheid van mijn mond niet al te zeer, want ik hoop op Uw rechten.

44 Zo zal ik Uw wet steeds onderhouden, eeuwiglijk en altoos.

45 En ik zal wandelen 50in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.

46 Ook zal ik 51voor koningen spreken van Uw getuigenissen en mij niet schamen.

47 En ik zal mij vermaken in Uw geboden, die ik liefheb.

48 En ik zal mijn handen 52opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en 53ik zal Uw inzettingen betrachten.

Zain

49 Gedenk 54des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij mij hebt doen hopen.

50 Dit is mijn troost in mijn ellende; want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.

51 De hovaardigen hebben mij bovenmate zeer bespot; nochtans ben ik van Uw wet niet geweken.

52 Ik heb gedacht, o HEERE, aan 55Uw oordelen 56vanouds aan, en heb mij getroost.

53 57Grote beroering heeft mij bevangen 58vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.

54 Uw inzettingen zijn mij 59gezangen geweest 60ter plaatse mijner vreemdelingschappen.

55 fHEERE, des nachts ben ik Uws Naams gedachtig geweest, en heb Uw wet bewaard.

56 61Dat is mij geschied, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.

Cheth

57 De HEERE is 62mijn Deel; ik heb gezegd dat ik Uw woorden zal bewaren.

58 Ik heb Uw aanschijn 63ernstiglijk gebeden van ganser harte; zijt mij genadig naar Uw 64toezegging.

59 Ik heb 65mijn wegen bedacht, en heb mijn voeten gekeerd tot Uw getuigenissen.

60 Ik heb gehaast en niet vertraagd Uw geboden te onderhouden.

61 De goddeloze 66hopen hebben mij beroofd; nochtans heb ik Uw wet niet vergeten.

62 67Te middernacht sta ik op om U te loven, voor de rechten Uwer gerechtigheid.

63 Ik ben een gezel van allen die U vrezen, en van hen die Uw bevelen onderhouden.

64 HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid; leer mij Uw inzettingen.

Teth

65 Gij hebt bij Uw knecht goedgedaan, HEERE, 68naar Uw woord.

66 Leer mij 69een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw 70geboden geloofd.

67 Eer ik 71verdrukt werd, 72dwaalde ik; maar nu onderhoud ik 73Uw woord.

68 Gij zijt goed en goeddoende; leer mij Uw inzettingen.

69 De hovaardigen hebben leugens tegen mij gestoffeerd; doch ik bewaar Uw bevelen van ganser harte.

70 Hun hart 74is vet als smeer, maar ik heb vermaak in Uw wet.

71 Het is mij goed dat ik 75verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde.

72 De wet Uws monds is mij beter dan 76gduizenden van goud of zilver.

Jod

73 hUw 77handen hebben mij gemaakt en bereid; maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere.

74 Die U vrezen, 78zullen mij aanzien en zich verblijden, 79omdat ik op Uw woord gehoopt heb.

75 Ik weet, HEERE, dat Uw gerichten 80de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.

76 Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.

77 Laat mij Uw barmhartigheden overkomen, opdat ik leve; want Uw wet is 81al mijn vermaking.

78 Laat de hovaardigen beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten hebben; doch ik betracht Uw geboden.

79 82Laat hen tot mij keren die U vrezen, en die 83Uw getuigenissen 84kennen.

80 Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde.

Caph

81 85Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil; 86op Uw woord heb ik gehoopt.

82 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw toezegging, terwijl ik zeide: Wanneer zult Gij 87mij vertroosten?

83 Want 88ik ben geworden als een lederen zak in den rook; doch Uw inzettingen heb ik niet vergeten.

84 Hoevele zullen 89de dagen Uws knechts zijn? Wanneer zult Gij 90recht doen over mijn vervolgers?

85 De hovaardigen 91hebben mij putten gegraven, 92hetwelk niet is naar Uw wet.

86 Al Uw geboden 93zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen, help mij.

87 Zij hebben mij bijna vernietigd 94op de aarde, maar ik heb Uw bevelen niet verlaten.

88 Maak mij levend naar Uw goedertierenheid; dan zal ik 95de getuigenis Uws monds onderhouden.

Lamed

89 O HEERE, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.

90 iUw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Gij hebt de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan;

91 96Naar Uw ordinantiën blijven 97zij nog heden staan, want zij alle 98zijn Uw knechten.

92 Indien Uw wet niet ware geweest al mijn vermaking, ik ware in mijn druk 99allang vergaan.

93 Ik zal Uw bevelen in der eeuwigheid niet vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt.

94 Ik ben Uwe, behoud mij, want ik heb Uw bevelen gezocht.

95 De goddelozen hebben op mij gewacht om mij te doen vergaan; ik neem acht op Uw getuigenissen.

96 In 100alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw 1gebod is zeer wijd.

Mem

97 Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is 2mijn betrachting den gansen dag.

98 3Zij maakt mij door Uw geboden wijzer dan mijn vijanden zijn, want 3zij is in eeuwigheid bij mij.

99 Ik ben 4verstandiger dan al mijn leraars, omdat Uw getuigenissen mijn 5betrachting zijn.

100 Ik ben voorzichtiger dan de ouden, omdat ik Uw bevelen bewaard heb.

101 Ik heb mijn voeten 6geweerd van alle kwade 7paden, opdat ik Uw woord zou onderhouden.

102 Ik ben niet geweken van Uw rechten, want Gij hebt mij geleerd.

103 Hoe kzoet zijn Uw 8redenen mijn gehemelte geweest, meer dan honing mijn mond!

104 Uit Uw bevelen krijg ik verstand; daarom haat ik 9alle leugenpaden.

Nun

105 Uw woord is een 10lamp voor mijn 11voet en een licht voor mijn pad.

106 lIk heb gezworen en zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal 12de rechten Uwer gerechtigheid.

107 Ik ben gans zeer verdrukt, HEERE, maak mij levend naar Uw woord.

108 Laat U toch, o HEERE, welgevallen de 13vrijwillige offeranden mijns monds; en leer mij Uw rechten.

109 14Mijn ziel is geduriglijk in mijn hand; nochtans vergeet ik Uw wet niet.

110 De goddelozen hebben mij een strik 15gelegd; nochtans ben ik niet afgedwaald van Uw bevelen.

111 Ik heb Uw getuigenissen genomen 16tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid.

112 Ik heb mijn hart geneigd 17om Uw inzettingen eeuwiglijk te doen, 18ten einde toe.

Samech

113 Ik haat 19de kwade ranken, maar heb Uw wet lief.

114 20Gij zijt mijn Schuilplaats en 21mijn Schild, op Uw woord heb ik gehoopt.

115 Wijkt van mij, gij boosdoeners, dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren.

116 Ondersteun mij 22naar Uw toezegging, opdat ik leve; en laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop.

117 Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen 23vermaken.

118 Gij vertreedt al degenen die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is 24leugen.

119 25Gij doet alle goddelozen der aarde weg als 26schuim; daarom heb ik Uw getuigenissen lief.

120 27Het haar mijns vleses is te berge gerezen 28van verschrikking voor U, en ik heb gevreesd voor Uw oordelen.

Ain

121 Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.

122 29Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen mij niet onderdrukken.

123 Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil, en 30naar de toezegging Uwer rechtvaardigheid.

124 Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, en leer mij Uw inzettingen.

125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen.

126 Het is tijd 31voor den HEERE dat Hij werke, want 32zij hebben Uw wet 33verbroken.

127 Daarom 34heb ik Uw geboden lief, meer dan goud, ja, meer dan het fijnste goud.

128 Daarom heb ik 35al Uw bevelen, van alles, voor recht gehouden; maar 36alle vals pad heb ik gehaat.

Pe

129 Uw getuigenissen 37zijn wonderbaar; daarom bewaart ze mijn ziel.

130 mDe 38opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende.

131 39Ik heb mijn mond wijd opengedaan en gehijgd, want ik heb 40verlangd naar Uw geboden.

132 Zie mij aan, wees mij genadig, 41naar het recht aan degenen die Uw Naam beminnen.

133 42Maak mijn voetstappen vast in Uw woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen.

134 Verlos mij van des mensen 43overlast, en ik zal Uw bevelen onderhouden.

135 44nDoe Uw aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen.

136 45Waterbeken vlieten af uit mijn ogen, omdat 46zij Uw wet niet onderhouden.

Tsade

137 HEERE, Gij zijt rechtvaardig, en elkeen Uwer oordelen is recht.

138 Gij hebt 47de gerechtigheid Uwer getuigenissen en de waarheid 48hogelijk geboden.

139 Mijn ijver 49heeft mij doen vergaan, omdat mijn wederpartijders Uw woorden vergeten hebben.

140 oUw woord is 50zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief.

141 Ik ben klein en veracht, doch Uw bevelen vergeet ik niet.

142 Uw gerechtigheid is gerechtigheid in eeuwigheid, en 51Uw wet is de waarheid.

143 Benauwdheid en angst 52hebben mij getroffen, doch Uw geboden zijn mijn vermakingen.

144 De gerechtigheid Uwer getuigenissen is in der eeuwigheid; doe ze mij verstaan, zo zal ik leven.

Koph

145 Ik heb van ganser harte geroepen; verhoor mij, o HEERE, ik zal Uw inzettingen bewaren.

146 Ik heb U aangeroepen, verlos mij; en ik zal Uw getuigenissen onderhouden.

147 pIk 53ben de morgenschemering voorgekomen en heb geschrei gemaakt; op Uw woord heb ik gehoopt.

148 qMijn 54ogen komen de nachtwaken voor, om Uw rede te betrachten.

149 Hoor mijn stem naar Uw goedertierenheid, o HEERE, maak mij levend naar Uw 55recht.

150 Die 56kwade praktijken najagen, 57genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.

151 Maar Gij, HEERE, zijt 58nabij; en al Uw geboden zijn waarheid.

152 Vanouds heb ik geweten van Uw getuigenissen, dat 59Gij ze in eeuwigheid gegrond hebt.

Resch

153 Zie mijn ellende aan en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.

154 60Twist mijn twistzaak en verlos mij, maak mij levend naar Uw toezegging.

155 Het heil 61is verre van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet.

156 HEERE, Uw barmhartigheden zijn 62vele; maak mij levend 63naar Uw rechten.

157 Mijn vervolgers en mijn wederpartijders zijn vele, maar van Uw getuigenissen wijk ik niet.

158 Ik heb gezien 64degenen die trouwelooslijk handelen, en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden.

159 Zie aan, dat ik Uw bevelen liefheb; o HEERE, maak mij levend naar Uw goedertierenheid.

160 65Het begin Uws woords is waarheid, en in der eeuwigheid is al het recht Uwer gerechtigheid.

Schin

161 De vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak, maar 66mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.

162 Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een die een groten buit vindt.

163 Ik haat de valsheid en heb er een gruwel van, maar Uw wet heb ik lief.

164 Ik loof U 67zevenmaal des daags, over de rechten Uwer gerechtigheid.

165 Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en 68zij hebben geen aanstoot.

166 O HEERE, ik hoop op Uw heil, en doe Uw geboden.

167 Mijn ziel onderhoudt Uw getuigenissen, en ik heb ze zeer lief.

168 Ik onderhoud Uw bevelen en Uw getuigenissen, want 69al mijn wegen zijn voor U.

Thau

169 O HEERE, laat mijn geschrei voor Uw aanschijn genaken, maak mij verstandig naar Uw woord.

170 Laat mijn smeken voor Uw aanschijn komen, 70red mij naar Uw toezegging.

171 Mijn lippen zullen Uw lof 71overvloediglijk uitstorten, als Gij mij Uw inzettingen zult geleerd hebben.

172 Mijn tong zal spraak houden 72van Uw rede, want al Uw geboden zijn rechtvaardigheid.

173 Laat Uw hand 73mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren.

174 O HEERE, ik verlang 74naar Uw heil, en 75Uw wet is al mijn vermaking.

175 Laat 76mijn ziel leven en zij zal U loven, en 77laat Uw rechten mij helpen.

176 rIk 78heb gedwaald 79als een verloren schaap; 80zoek 81Uw knecht, want Uw geboden heb ik niet vergeten.