Raad voor Vreemdelingenbetwistingen - 232.233 - 4-02-2020

Samenvatting

Verzoeker wijst er terecht op dat hij enkel heeft verzocht om in het bezit te worden gesteld van een visum type C met het oog op het afsluiten van een wettelijke samenwoning in België. Dit blijkt immers uit het administratief dossier waarin een voorgedrukt “beslissingsformulier met het oog op samenwoonst” zit en ook uit andere stukken blijkt dat “het aangevraagd visumtype: visa kort verblijf (type C)” inhoudt. Verder blijkt ook dat de gemachtigde heeft gebruik gemaakt van het standaardformulier van bijlage VI, waarnaar uitdrukkelijk wordt verwezen in artikel 32 van de Visumcode om het visum kort verblijf te weigeren. Ook al vermeldt de gemachtigde wel dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en “het doel van de aanvraag niet gerealiseerd zal kunnen worden”, steunt hij hiervoor op doorslaggevende wijze op het bepaalde in artikel 40bis van de Vreemdelingenwet en besluit hij na een toetsing van een van de voorwaarden in artikel 40bis van de Vreemdelingenwet dat “op basis van de thans voorliggende stukken allerminst kan besloten worden dat betrokkenen elkaar minstens twee jaar kennen” en zij momenteel bijgevolg “volgens de criteria zoals vermeld in de wet” op onvoldoende wijze aantonen dat ze een oprechte, stabiele en duurzame relatie met elkaar onderhouden. Er blijkt dus duidelijk dat de gemachtigde artikel 40bis van de Vreemdelingenwet heeft gehanteerd als rechtsgrond om een visum kort verblijf te weigeren.
 
Ondergeschikt blijkt nergens dat verzoeker werd aangespoord een visum type D aan te vragen. Dit lijkt de Raad ook logisch aangezien de aanverwantschap, zijnde de wettelijke samenwoning, nog geen feit is en dus geen procedure met het oog op een visum type D kan ingesteld worden, zoals verzoeker ook aanvoert.
 
Verzoeker heeft een punt dat de procedure met het oog op een kort verblijf, waarvoor de voorwaarden zijn neergelegd in de Visumcode, teneinde een wettelijke samenwoning af te sluiten duidelijk dient te worden onderscheiden van de procedure gezinshereniging nu hiervoor andere criteria gelden. Een beoordeling of is voldaan aan de voorwaarden voor een verblijf van meer dan drie maanden als familielid van een Belg is immers voorbarig en kan de weigering van afgifte van een visum kort verblijf dan ook niet schragen, te meer daar sowieso niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 40bis iuncto artikel 40ter van de Vreemdelingenwet nu het lang verblijf als partner van een Belg enkel aan de orde is indien de betrokkenen reeds een geregistreerd partnerschap hebben afgesloten, zoals verzoeker aanstipt. Verzoeker is aldus (nog) geen familielid van een Belg in de zin van artikel 40bis iuncto artikel 40ter van de Vreemdelingenwet.
 
Het voldoen aan de voorwaarden voor een verblijf van meer dan drie maanden als familielid van een burger van de Unie is als dusdanig verder ook geen criterium dat is voorzien in artikel 32 van de Visumcode en op grond waarvan een visum type C, kort verblijf kan worden geweigerd. Het komt de gemachtigde niet toe eenzijdig voorwaarden aan de Visumcode toe te voegen, die niet blijken uit de Visumcode zelf maar neergelegd zijn in de nationale Vreemdelingenwet. Het is passend te verwijzen naar hetgeen het Hof van Justitie heeft uitgelegd in de zaak Koushkaki tegen Duitsland, arrest van 19 december 2013, nr. C-84/12 aangaande onder meer het artikel 32 van de Visumcode. Het Hof stelde in punt 45 dat het “systeem [een harmonisatie] veronderstelt […] van de voorwaarden voor afgifte van eenvormige visa, die uitsluit dat er tussen de lidstaten verschillen bestaan met betrekking tot de vaststelling van de gronden voor weigering van dergelijke visa.” Het Hof verklaarde voor recht dat de artikelen 23, lid 4, 32, lid 1, en 35, lid 6 van de Visumcode in die zin moeten worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van een lidstaat, na een onderzoek van een aanvraag voor een eenvormig visum, de afgifte van een dergelijk visum aan een aanvrager alleen kunnen weigeren in de gevallen waarin aan die aanvrager een van de in die bepalingen genoemde gronden voor weigering van een visum kan worden tegengeworpen. Het Hof stelt in punt 47 dat het onderzoek van de context waarin artikel 32, lid 1 van de Visumcode past, er dus op wijst dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten niet op grond van een andere reden dan die welke in die code zijn voorzien kunnen weigeren een eenvormig visum af te geven.
 
Er kan in casu, gezien de uitdrukkelijke motieven van de beslissing, met name de uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 40bis van de Vreemdelingenwet en de conclusie dat er “dus allerminst kan besloten worden dat betrokkenen elkaar minstens twee jaar kennen” en “”betrokkenen bijgevolg, volgens de criteria van de wet, op onvoldoende wijze aantonen dat ze een oprechte en stabiele relatie met elkaar onderhouden (eigen onderlijnen)” niet redelijkerwijs worden ontkend dat de gemachtigde thans op grond van het niet voldoen aan een bepaling van de Belgische Vreemdelingenwet, die bovendien niet het kort verblijf maar wel het lang verblijf als familielid van een Belg regelt, een visum kort verblijf heeft geweigerd. Dit kan volgens het arrest Koushkaki niet nu dit zou toelaten dat, als gevolg van nationale wetgeving, er tussen de lidstaten verschillen bestaan met betrekking tot de vaststelling van de gronden voor weigering van dergelijke visa.
 
In de nota met opmerkingen bevestigt verweerder uitdrukkelijk dat de bestreden beslissing werd gesteund op artikel 40bis van de Vreemdelingenwet. Hij bevestigt dat het gaat om een weigering van een visum kort verblijf type C, op grond van artikel 40bis van de Vreemdelingenwet, meent dat er geen herkwalificering is doorgevoerd en gaat in op de concrete voorwaarde over het naar behoren geattesteerd duurzaam en stabiel partnerschap zoals voorzien in die nationale wetsbepaling. Hij wijst erop dat het duurzaam en stabiel karakter van de relatie pas is aangetoond indien de partners bewijzen gedurende minstens een jaar, voorafgaand aan de aanvraag, onafgebroken in België of in een ander land te hebben samengewoond; ofwel indien de partners een gemeenschappelijk kind hebben; ofwel indien de partners bewijzen dat zij elkaar sedert ten minste twee jaar, voorafgaand aan de aanvraag, kennen en het bewijs leveren dat zij regelmatig, telefonisch, via briefwisseling of elektronische berichten met elkaar contact onderhielden en dat zij elkaar in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag drie maal ontmoet hebben en dat deze ontmoetingen in totaal 45 of meer dagen betreffen. Verweerder gaat evenwel niet in op het kernbetoog van verzoeker dat het aanvragen van visum type C, met het oog op een kort verblijf op grond van de Visumcode en het aanvragen van gezinshereniging dat betrekking heeft op langdurig verblijf en vestiging, twee afzonderlijke procedures betreffen.
 
Gelet op bovenstaande uiteenzetting toont verzoeker aan dat de gemachtigde kennelijk onredelijk heeft gehandeld door de aanvraag tot afgifte van een visum type C te weigeren omdat niet is voldaan aan een van de voorwaarden voor gezinshereniging, gestoeld op nationale regelgeving in het kader van lang verblijf.