Inreisverbod voor Unieburgers en familieleden

In het kort

In bepaalde gevallen kan de minister of de dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) een inreisverbod koppelen aan een uitwijzingsbeslissing. Een inreisverbod ontzegt je voor een bepaalde termijn de toegang tot het Belgisch grondgebied. 

Vooraf: wat zegt het Unierecht?

De Europese Burgerschapsrichtlijn (2004/38/EG) voorziet niet dat de lidstaten een echt ‘inreisverbod’ kunnen opleggen aan Unieburgers en hun familieleden

De richtlijn voorziet alleen dat een lidstaat een persoon, die effectief verwijderd is om redenen van openbare orde of nationale veiligheid, gedurende een redelijke termijn de toegang tot zijn grondgebied kan ontzeggen. De richtlijn voorziet dus niet dat een lidstaat het verblijfsrecht kan ontzeggen aan een Unieburger of zijn familielid dat nooit verwijderd werd.

Als een Unieburger of zijn familielid met een niet-verstreken inreisverbod België nooit verlaten heeft en een nieuwe verblijfsaanvraag indient zal DVZ deze aanvraag ten gronde moeten behandelen. DVZ kan dan niet beslissen om de aanvraag niet in aanmerking te nemen op basis van een bestaand inreisverbod. Dat zou indruisen tegen de Burgerschapsrichtlijn. Wel kan DVZ de aanvraag ten gronde weigeren als blijkt dat de Unieburger of zijn familielid nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij moet het wel steeds een afweging maken tussen de belangen van de betrokkene en de belangen van de Belgische staat.

De regels over een inreisverbod voor Unieburgers en hun familieleden zijn ook van toepassing op familieleden van Belgen (zie art. 40ter §2 Vw). Deze laatste categorie kan zich echter niet rechtstreeks beroepen op het Unierecht, tenzij de Belg en zijn familielid gebruik maakte van het vrij personenverkeer.

In welke gevallen?

Als Unieburger, familielid van een Unieburger of familielid van een Belg kan je een inreisverbod krijgen:

  • bij een beslissing tot weigering van binnenkomstof verblijf met een BGV om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid

  • bij een beslissing tot beëindiging van een niet-duurzaam verblijfsrecht met een BGV om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid

  • bij een beslissing tot beëindiging van een duurzaam verblijfsrecht met een BGV om ernstige redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid

Volgens de Burgerschapsrichtlijn kan een 'inreisverbod' alleen opgelegd worden aan personen die verwijderd werden om redenen van openbare orde of openbare veiligheid. Niet aan personen die verwijderd werden om redenen van volksgezondheid. Artikel 44nonies §1 Vw is op dit punt dus strijdig met artikel 32 Burgerschapsrichtlijn.

Als Unieburger die tijdens de 10 voorafgaande jaren in België verbleven heeft of als minderjarige Unieburger kan je alleen een inreisverbod krijgen:

  • bij een beslissing tot beëindiging van je verblijfsrecht met een BGV om dwingende redenen van nationale veiligheid

Het verblijfsrecht van minderjarige Unieburgers kan ook om andere dan dwingende redenen van nationale veiligheid beëindigd worden wanneer dat in het belang van de minderjarige is. Ook in dat geval kan het BGV gepaard gaan met een inreisverbod.

Volgens artikel 28, §3 Burgerschapsrichtlijn kunnen ook derdelands familieleden van Unieburgers die tijdens de 10 voorafgaande jaren in België verbleven of die minderjarig zijn, uitsluitend om dwingende redenen van nationale veiligheid verwijderd worden (en een inreisverbod krijgen). De derdelands familieleden worden onterecht niet genoemd in artikel 44bis Vw. Artikel 28, §3 Burgerschapsrichtlijn heeft directe werking zodat deze familieleden de toepassing ervan kunnen afdwingen voor de Belgische rechtbanken.

Wanneer het inreisverbod waarmee een BGV gepaard ging, vernietigd wordt, kan aan datzelfde bevel niet opnieuw een inreisverbod gekoppeld worden nadat het BGV werd uitgevoerd. Ten gevolge van de vernietiging van het inreisverbod heeft het BGV dat al uitgevoerd is immers zijn volledige uitwerking gekregen en kan het de rechtspositie van de betrokkene niet meer beïnvloeden (RvV nr. 184.599 van 29 maart 2017).

Duur

De minister of DVZ bepaalt de duur van het inreisverbod, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval. De overheid kan dus niet systematisch een inreisverbod opleggen met een bepaalde duurtijd.

De duur van het inreisverbod mag niet langer zijn dan vijf jaar, behalve wanneer de Unieburger of zijn familielid een ernstige bedreiging is voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Gevolgen van het inreisverbod op toegang

Tijdens de termijn van het inreisverbod mag je België in principe niet opnieuw binnenkomen.

Een inreisverbod opgelegd aan een Unieburger gaat steeds gepaard met een signalement in de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG). 

Een inreisverbod opgelegd aan een derdelands familielid van een Unieburger of van een Belg gaat altijd gepaard met een signalement in de ANG en in het Schengeninformatiesysteem II (SIS II). 

Via deze databanken kan gecontroleerd worden of een inreisverbod werd opgelegd.

Opheffing

Volgens de Verblijfswet kan je onder bepaalde voorwaarden de ‘schorsing’ of ‘intrekking’ vragen van een opgelegd inreisverbod.

De Burgerschapsrichtlijn voorziet echter enkel in de mogelijkheid om de ‘opheffing’ te vragen van een inreisverbod en geen schorsing. De Verblijfswet specifieert ook niet wat het onderscheid is tussen een ‘schorsing’ en een ‘intrekking’. In principe kan dus alleen een ‘opheffing’ gevraagd worden.
Als Unieburger of zijn familielid kan je de opheffing van je inreisverbod vragen:

  • na ‘een redelijke termijn’ en
  • ten laatste na drie jaar na de uitvoering ervan.

De Verblijfswet definieert niet wat een 'redelijke termijn' is, hierdoor kan de minister of DVZ geen enkele aanvraag tot intrekking of schorsing van een inreisverbod onontvankelijk verklaren omdat de aanvraag te vroeg ingediend zou zijn (GwH 18 juli 2019, nr. 112/2019). Als Unieburger of familielid kan je dus opelk moment de opheffing vragen van je inreisverbod.

Volgens de Verblijfswet moet je de aanvraag tot opheffing van je inreisverbod indienen bij de bevoegde diplomatieke of consulaire post in je land van oorsprong of van verblijf. Zo niet weigert de minister of DVZ de aanvraag in overweging te nemen.

De wettelijke behandelingstermijn van de aanvraag bedraagt maximum zes maanden. De Verblijfswet regelt niet wat er moet gebeuren als er geen beslissing wordt genomen binnen de zes maanden.

Volgens de memorie van toelichting bij de Verblijfswet kan de betrokkene in dat geval de overheid dwingen om een beslissing te nemen door een beroep in te dienen bij de rechtbank van eerste aanleg of de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). Wellicht zal alleen een beroep bij de rechtbank van eerste aanleg nuttig zijn aangezien de RvV geen dwangsommen kan opleggen.

Volgens de Verblijfswet heb je tijdens het onderzoek van de aanvraag tot opheffing geen recht op toegang tot of verblijf in België. De Verblijfswet gaat daarmee verder dan toegelaten door de Burgerschapsrichtlijn: die geeft lidstaten enkel de mogelijkheid om de toegang tot hun grondgebied te ontzeggen, niet het verblijf.

De minister of DVZ heft het inreisverbod op, wanneer de Unieburger of zijn familielid het bewijs levert van een wijziging in materiële zin in de omstandigheden die destijds het inreisverbod rechtvaardigden.

Evenredig?

Een inreisverbod voor Unieburgers en hun familileden houdt een inperking in van het Europees vrij personenverkeer. Volgens de Burgerschapsrichtlijn (artikel 27) moeten dergelijke maatregelen steeds in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. Dat houdt onder meer in dat het inreisverbod geschikt moet zijn om zijn doel te bereiken. Het is twijfelachtig of een inreisverbod geschikt is om te beletten dat een Unieburger of zijn familielid België terug binnenkomt, nu België deel uitmaakt van een Europese ruimte zonder binnengrenzen.

Beroep

Tegen de beslissing tot oplegging van een inreisverbod kan je een niet-schorsend annulatieberoep indienen bij de RvV.