Elisabeth Andersen als Jeanne in ‘Vrijdag’ van Hugo Claus, achter haar Fons Rademakers als Georges, 1969 © Jutka Rona/ MAI

Ze was in 1969 de eerste Jeanne in Hugo Claus’ mooiste toneelstuk, Vrijdag. Tijdens de opnamen van de film De surprise liet medespeler Jan Decleir weten dat hij die voorstelling van het stuk altijd het mooist heeft gevonden. Spreken met Elisabeth Andersen betekent een lange wandeling maken door de Nederlandse toneelgeschiedenis. Met veel uiteenlopende halteplaatsen. En een schilderachtig reisgezelschap. Haar hoge leeftijd heeft nauwelijks vat gekregen op de scherpte van haar geheugen. Regelmatig corrigeert ze de gesprekspartners. Als ze zelf even aarzelt, en wij zeggen: dat zoeken we op, dan blijkt achteraf meestal dat Andersen het wel degelijk bij het rechte eind heeft.

Ze is dol op acteren. Maar ze mist het spelen geen moment. Ze vindt het ook een raar vak. ‘Een tweederangskunst. Komt na schilderen, componeren en schrijven. Ik kreeg nooit echt contact met regisseurs die de tekst niet het allerbelangrijkste vonden. Je moet toch gewoon dankbaar zijn dat je die zinnen van Shakespeare, van Tsjechov en van Schnitzler te spelen krijgt. En dat je ze mág doorgeven. Dat is wat ik altijd heb geprobeerd. De teksten zo eerlijk mogelijk verder vertellen.’

Elisabeth Andersen omspant bijna een eeuw. Eerst als Anna Elisabeth de Bruijn, geboren in Den Haag, op Nieuwjaarsdag 1920. Op haar twintigste speelde ze Ariël in Shakespeare’s Storm. De dichter Nijhoff, die het stuk had vertaald, zei tegen haar: ‘Juffrouw, u moet naar het toneel.’ In de kerstvakantie van 1940 deed ze (voor de tweede keer) toelatingsexamen. Op 18 januari 1941 mocht ze aansluiten bij het eerste jaar toneelschool. Ze kwam bij Hella Haasse in de klas.

Vervolgens begint er een typisch oorlogsverhaal. Ze ontmoet de joodse emigrant Werner Münsterberger, haar grote liefde. Ze huurt voor hem een onderduikadres in de benedenwoning van het huis waar haar moeder al jaren woont. Als in december 1942 de bezetter de regels voor de Arbeitseinsatz verscherpt, verlaat ze de toneelschool en zoekt een baan bij het toneel, om te voorkomen dat ze naar Duitsland wordt gestuurd en niet meer voor Werner kan zorgen. Hij verzint haar ‘artiestennaam’: Elisabeth Andersen. Zij debuteert op 22 februari 1943 in Spoken van Ibsen. Later speelt ze ook in Vondel, waaronder de laatste Gysbrecht in de oorlog, op 1 januari 1945, in een onverwarmde schouwburg. Het is een vreemd bestaan. Ze zorgt voor een zeven jaar oudere, bij haar onderduikende joodse man, en toch komt ze in de hoek van de dóór-spelende toneelkunstenaars. Andersen: ‘Ik vond dat vreselijk. Ik heb nooit voor de Kulturkammer getekend. Ik heb in die rottijd wél op het toneel gestaan! Maar ja, als ik dat niet had gedaan, was Werner dood geweest. Ik had geen keus. De waarheid ligt in dat soort ingrijpende tijden altijd genuanceerder dan het op het oog lijkt.’

Na de oorlog sluit ze zich in eerste instantie aan bij het Amsterdamse ensemble van Cor Hermus, Comedia: ‘Een wilde tijd was dat. Iedereen deed het met iedereen. Ik was nog zó naïef in die periode. Ze hebben me tijdens een feest een keer met Ko van Dijk in een kamer opgesloten. Ik heb hem zo ongeveer van me af moeten sláán. Maar ja, ik was ouderwets monogaam, ik hield van Werner. Een liefde met weinig toekomst. Werner, etnoloog en kunsthistoricus, was na de oorlog een statenloze jood. Hij kreeg nergens vast werk. Hij heeft nog twee tentoonstellingen voor Sandberg gemaakt, maar het kreeg geen vervolg. We konden ook niet trouwen. Ik zou statenloos zijn geworden en onze kinderen ook. Het was een vreselijke tijd voor veel mensen die uit die rot-oorlog, uit de onderduik en uit de kampen kwamen, dat wordt vaak vergeten.’ Werner Münsterberger ging naar Amerika. Ze hebben tot zijn dood in 2011 contact gehouden. Andersen ging in 1947 naar Den Haag. Naar de ondertussen opgerichte Haagse Comedie. Waar Cees Laseur de scepter zwaaide.

Cees Laseur (1899-1960), toneelleider, groot regisseur en acteur. Onder babyboomers was hij vooral bekend als radiostem, de vader in de hoorspelserie Familie Doorsnee van Annie M.G. Schmidt. Laseur runde voor en in de oorlog het Centraal Tooneel in Amsterdam. Hij mocht na de oorlog een jaar niet spelen, beproefde zijn geluk in Amerika en leidde vanaf 1947 de Haagse Comedie. Over alle grote toneelleiders van het interbellum en de wederopbouwtijd zijn boeken geschreven. Niet over Laseur. Volgens Andersen is dat een gemis: ‘Ik heb praktisch alles van Cees geleerd. Hij is als regisseur onderschat. Hij was een perfectionist, alles tot in de puntjes verzorgd. Hij leerde je in een rol een heel parcours te lopen, van alles had je te doen, en ondertussen die tekst zeggen, alles in elkaar vlechten, speels en ogenschijnlijk gemakkelijk, tien, twintig keer achter elkaar, net zo lang tot het er natuurlijk uitzag. Dít is dus techniek, dacht ik. Vanaf een bepaald moment valt die techniek weg. En dan doe je het. Dan is alles harmonisch als het ware in die tekst opgenomen.’

‘Dít is dus techniek, dacht ik. Vanaf een bepaald moment valt die techniek weg. En dan doe je het’

Laseur mag een tamelijk autoritaire toneelleider zijn geweest, zijn vertrouwen in de intelligentie en zelfstandigheid van zijn toneelspelers was legendarisch. Een kleine anekdote daarover. In een blijspel speelde Andersen in 1953 een vrouw die van het ene op het andere moment van een lachbui naar een huilbui moet schakelen. Andersen: ‘Lachen op het toneel ging me gemakkelijk af, huilen vond ik lastiger. Op de repetities raffelde ik zo’n huilbui dan zo’n beetje af. Komt later wel, zei ik dan. Tijdens de generale, één dag voor de première, deed ik dat weer. Ik dacht: nu is Cees razend. Toen ik het hem vroeg zei hij: “Nee hoor, schat. Het ligt klaar. Morgen is ’t er.” Ik vind dat ongelooflijk, dat je je mensen zó vertrouwt. En… de volgende dag was het er.’

Andersen werd destijds vaak gecast in Franse blijspelen en Engelse society-stukken. Ze miste daardoor het spelen van ‘de Russen’ in de regie van de legendarische Pjotr Sjarov. Ze wilde echter af van het imago van ‘intelligente actrice’. Tijdens een ontmoeting gaf Sjarov haar een wezenlijke les. Andersen: ‘In dat brabbelige Duits van hem zei hij: “Mutter hört schreien Kind, denkt: ist mein Kind, fühlt Angst. Immer erst Kopf, dann Herz.” Eerst inzicht, dan ontroering. Belangrijke les! Ben ik ook nooit meer vergeten!’

Na de dood van Laseur zwierf Andersen door het Nederlandse toneellandschap. Ik zag haar voor het eerst spelen in de piste van Carré, 1967, in Prometheus van Aeschylos, regie: Erik Vos. Io speelde ze, de gehoornde maagd, ex-minnares van Zeus, door zijn vrouw Hera voor straf veranderd in een koe met een stekende horzel in haar hoofd. Andersen: ‘Ik ging, voor ik op moest, altijd hoog boven in de zaal, achter het publiek, even luisteren naar de opkomst van het koor van de oceaandochters. Ze liepen op blote voeten. Dat geluid van het slepend schuifelen van die voetjes, prachtig! Als ik dat gehoord had, kon ik die rol gaan spelen.’

En toen was daar Jeanne in Vrijdag van Hugo Claus. Wereldpremière: 15 november 1969 bij de Nederlandse Comedie in de regie van de schrijver, naast Fons Rademakers, Paul Cammermans en Kitty Courbois. ‘Het is een geweldig mens, die Jeanne’, zei ze in een interview. En dat vond Anton Koolhaas, criticus van Vrij Nederland en vurig bewonderaar van Andersen, ook: ‘Het bevochten gemak van haar Vlaamse tongval was terug te vinden in ieder gebaar, iedere beweging van de rol. Zij wérd die vrouw; zij bevrijdde zich van de naam Elisabeth Andersen en van alle rollen die ze ooit gespeeld heeft. Levend, barmhartig, doorgaans weerloos, maar dan ineens opstandig draagster van onvervreemdbare liefde.’

Ze speelde de rol 189 (!) keer, tot en met de allerlaatste toneelavond van de Nederlandse Comedie, toen het ensemble medio 1971 uit elkaar viel. Ze doorstond de stormen van de Aktie Tomaat, die haar niet persoonlijk raakten, wel griefden vanwege de hardhandige wijze waarop met individuele toneelspelers werd omgesprongen. Met Claus’ Jeanne had ze ontzag verworven bij de aanstormende generaties toneelmakers. Onder hen Gerardjan Rijnders. Vanaf 1978 ging Andersen bij het Zuidelijk Toneel Globe spelen. Ze had vaak op de bres gestaan, vóór een avontuurlijker vorm van toneel, en tégen het theater als invul- en herhalingsoefening. Bij Globe vond ze een manier van werken naar haar hart, waarbij ‘de acteurs een grote mate van vrijheid krijgen om van alles uit te proberen, om daarna alles te schrappen wat niet essentieel is, en ten slotte iets over te houden dat uit de acteur voortkomt, en dat hem tegelijkertijd zelf kan verbazen’.

De kwaliteit van Andersen om zichzelf als toneelspeelster als het ware steeds opnieuw uit te vinden, leidde tot een van haar mooiste rollen, in een tekst over de Werdegang van een volksvrouw, Suus, van de Beierse schrijver Achternbusch, in 1980, regie Gerardjan Rijnders. Andersen: ‘Eigenlijk was het een godsgenade dat we dat zo samen hebben kunnen maken. Je kunt met die tekst uitpakken, mensen alle hoeken van het toneel laten zien. Maar dat moest dus juist niet. Het werd kaalslag op een wc-pot. Anti-toneel zeiden we. Het enige wat ik zeker wist was die oude vieze onderbroek op mijn enkels. Had ik ooit eens van John Gielgud gezien, in een film. Ik zat daar ineengedoken te mompelen, een enkele keer mijn gezicht omhoog, verder was ik onherkenbaar, soms ook onverstaanbaar. “Zonder toneel-ijdelheid”, schreef Jac Heijer in NRC-Handelsblad. En: “Dit is geen typering meer, dit is een houding die zo’n vrouw vereeuwigt.” Daar was ik wel trots op, ja.’

In de openingsminuten van de film De surprise van Mike van Diem (naar een verhaal van Belcampo) sterft ze twee keer. Daartussen zit een schalkse, typische ‘Andersen’-blik, die onweerstaanbaar grappig is. Een beetje zo’n ik-ben-al-weg-maar-niet-heus-lachje van een buitenstaander, iemand die niet (meer) meedoet. Andersen: ‘Ik speelde in 1968 mee in een opvoering van Elckerlyc in Delft, in het Holland Festival. Voor aanvang in het café zat ik met koffie en een sigaretje, en opeens werd ik begroet door de vrijzinnige dominee MacKenzie, waar ik in de late jaren dertig als puber bij op catechesatie was geweest. Toen voelde ik me heel eventjes hoerig. Ik kwam toentertijd uit zó’n andere wereld naar het toneel toe. Ik heb er nooit echt helemaal bij gehoord. Nooit echt. Maar mijn God, wat heb ik ervan genoten!’


Met grote dank aan Max Arian. De surprise draait in de bioscopen