Wenkend perspectief harder nodig dan ooit

Onderzoek naar de impact van COVID-19 voor de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en landelijk toont dat de angst voor het virus in november bijna weer terug is op het niveau van het voorjaar. Mensen, vooral de kwetsbaren, willen iets hebben om naar uit te kijken.

De eerste meting van ons onderzoek naar de maatschappelijke impact van COVID-19 in drie grote steden en landelijk, uitgevoerd tijdens het hoogtepunt van de eerste golf van de coronapandemie in april 2020, liet zien dat 25 tot 30 procent van de ondervraagden zich vaker angstig, lichtgeraakt of gestrest voelt dan voor de corona-uitbraak. In de tweede meting, uitgevoerd in juli 2020, toen het virus op de terugtocht leek, verminderden deze angst- en stressgevoelens.

Bij de derde meting, in november, toen het virus weer meer om zich heen greep en de overheid strenge maatregelen nam om het in te dammen, zijn de angst- en stressgevoelens weer sterker geworden. Vooral het aandeel respondenten dat zegt ‘niets te hebben om naar uit te kijken’ is fors gestegen. Dit was dus voordat de regering op maandag 14 december nog strengere maatregelen afkondigde.

Meer dan economische onzekerheid alleen

Angst- en stressgevoelens hebben uiteenlopende achtergronden en oorzaken. Aan de ene kant veroorzaakt de coronacrisis – zowel het virus zelf als de vele overheidsmaatregelen om het virus te beteugelen – aanzienlijke economische onzekerheid. Veel mensen vrezen voor hun baan en inkomen.

Maar de angst- en stressgevoelens als gevolg van het virus gaan verder dan enkel economische onzekerheid. Eerdere respondenten aan ons onderzoek vertelden bang te zijn zelf besmet te raken, het normale leven en de normale activiteiten te missen, zich zorgen om de wereld te maken en, meer algemeen, ‘geen licht in de duisternis te zien’.[1] Zulke sombere gevoelens zijn ook nu weer wijdverbreid.

Grootste verschillen tussen jong en oud

Opvallend is dat jongeren meer angst en stress ervaren dan ouderen, hoewel bij deze laatsten - met name de oudste leeftijdscategorie - de gezondheidsrisico’s van het virus groter zijn.[2] Voor jongeren die de wereld willen ontdekken, verliefd worden en nieuwe mensen ontmoeten, telt het verlies aan sociale contacten wellicht nog sterker dan voor oudere volwassenen.

Daarnaast zijn jongeren misschien meer gevoelig voor stress en depressie dan oudere leeftijdsgroepen. Tot slot speelt juist bij jongeren het gebrek aan perspectief. Door het virus en de beperkende overheidsmaatregelen worden ze geconfronteerd met een opeenstapeling van onzekerheden: werk- en inkomensonzekerheid, oplopende studieschulden, uitgestelde gezinsvorming, enz.

Opmerkelijk op zijn minst is dat er weinig verschil bestaat in de mate waarin respondenten met en zonder migratieachtergrond angst en stress door het virus ondervinden. Ook blijkt er nauwelijks verschil tussen respondenten met een lager en degenen met een hoger opleidingsniveau.

Sociaal kapitaal biedt bescherming

De vraag is of sociaal kapitaal überhaupt bescherming biedt tegen de negatieve mentale gevolgen van het virus. In algemene zin kunnen we concluderen dat de mate waarin mensen beschikken over sociaal kapitaal een dito bescherming biedt tegen de negatieve mentale gevolgen van COVID-19.

De bevinding dat sociaal kapitaal een belangrijke factor is, laat direct de beleidsmatige uitdaging zien. Omdat sociaal kapitaal een kenmerk is van sociale relaties van mensen, is het niet zo gemakkelijk om dat netwerk door beleid of interventies te beïnvloeden.

Meer last van elkaar

In de voorbije maanden is vaak verondersteld dat er sprake is van een toenemende polarisatie tussen bevolkingsgroepen enerzijds en tussen groepen en overheden anderzijds, als gevolg van de maatregelen om de coronapandemie te beheersen.

Wat het eerste aspect betreft: er bestaat nog altijd een grote bereidheid onder de Nederlandse bevolking om elkaar te helpen als dat nodig is. Wel zagen we dat sinds de corona-uitbraak de mate waarin respondenten overlast van buren en op straat ervaren in beperkte mate is toegenomen.

Mensen met een goede gezondheid, een hoog of middel opleidingsniveau en degenen met een modaal of hoger inkomen ervaren minder conflicten in de buurt dan personen met een slechte gezondheid, een laag opleidingsniveau of lager inkomen. Vrouwen, jongeren, personen met een migratieachtergrond en eenpersoonshuishoudens ervaren gemiddeld meer overlast in de buurt dan mannen, ouderen, personen zonder migratieachtergrond en meerpersoonshuishoudens.

Deze patronen zijn deels te verklaren uit de sterkere maatschappelijke positie van groepen. Lagere inkomensgroepen wonen vaker in minder aantrekkelijke woonbuurten waar eerder sprake is van spanningen en overlast dan in andere buurten. Daarnaast ervaren vrouwen overlast in de publieke ruimte wellicht als meer bedreigend dan andere groepen, terwijl jongeren mogelijk te maken hebben met meer onderlinge confrontaties op straat.

Afnemend vertrouwen in overheid

Wat de tegenstellingen tussen burgers en overheid betreft, zagen we dat het vertrouwen in de overheid en gezondheidsinstellingen als RIVM en GGD gestaag afnemen. Tijdens de eerste meting in april 2020 was het vertrouwen in deze instituties nog zeer hoog, het nam af in juli 2020, en is verder afgenomen in november 2020.

Deze daling kan worden verklaard uit de groeiende kritiek op zowel de inhoud van beleidsmaatregelen – inperking van bewegingsvrijheid, wordt voldoende rekening gehouden met bredere gezondheids- en economische gevolgen? – als op het vermogen van de overheid om beleidsmaatregelen uit voeren. Denk aan het testbeleid en het toekomstige vaccinatiebeleid. Deze kritiek richt zich vooral op het gebrek aan competenties van de overheid om een betrouwbaar beleid te voeren.

Daarnaast zijn er groepen die twijfelen aan de motieven van het overheidsbeleid.[3] Zij zijn van mening dat de overheid bepaalde belangen dient en specifieke groepen benadeelt. Deze laatste qua omvang beperkte groep is vooral online actief. Ook hier lijken de patronen samen te hangen met de maatschappelijke positie van mensen. Hoe sterker de positie van mensen in termen van gezondheid, opleiding, inkomen- en werkzekerheid, hoe groter het vertrouwen.

Onze analyse van de maatschappelijke impact van COVID-19 laat een verdeelde samenleving zien en toont de grote en urgente behoefte aan een overheid die een wenkend perspectief schetst. Gepaard aan een adequaat uitvoeringsbeleid kan het daarmee ook kwetsbare burgers vertrouwen geven in de toekomst.

Marianne van Bochove, Jan de Boom, Godfried Engbersen en Erik Snel zijn verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. André Krouwel is verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam en oprichter van Kieskompas. Katja Rusinovic is verbonden aan De Haagse Hogeschool.

Dit artikel is een samenvatting van het rapport ‘De verdeelde samenleving. De maatschappelijke impact van COVID-19 in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam & Nederland’ dat de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken, een samenwerkingsverband tussen de gemeente Rotterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam, op 18 december presenteerde. Op basis van het rapport is ook een infographic verschenen. Beide publicaties zijn te vinden op https://www.impactcorona.nl/rapport-de-verdeelde-samenleving/.

 

Noten:

[1] Bochove, M. van (2020) ‘Angst, stress en somberheid door corona: verhalen achter de cijfers’. Working Papers Maatschappelijke Impact COVID-19 #01 - juni 2020.

[2] Ook in de eerste meting vonden we dat juist jongeren meer angst en stress ondervinden door het virus dan ouderen. Zie: Gijs Custers en Godfried Engbersen (2020), ‘De invloed van hulpbronnen op het omgaan met COVID-19’. In: G. Engbersen e.a. (2020), De bedreigde stad: de maatschappelijke impact van COVID-19 op Rotterdam, pp. 85-90.

[3] Zie over competence en motivation in relatie tot vertrouwen in de overheid de studie van R. Hardin (2006), Trust and Trustworthiness. Cambridge: Polity Press.

 

Foto: Anastasiia Chepinska via Unsplash.com