Direct naar artikelinhoud
column

Blijven er maar drie aandeelhouders over?

Blijven er maar drie aandeelhouders over?

Het aandeelhouderslandschap verandert, langzaam maar revolutionair. Bij elke stap komen aandelen in handen van een kleinere groep beleggers die verder afstaan van de ondernemingen waarin zij hun geld steken.

In het verre verleden waren de aandelen van beursgenoteerde bedrijven vooral in handen van de patriciërsfamilies, veelal nog erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaren. Welgestelde families, zogenoemde couponknippers, kwamen daar in de 20ste eeuw bij. Ze kwamen jaarlijks naar de aandeelhoudersvergadering, waar ze hun geliefde bestuurders die als leeuwen vochten tegen de vakbonden met een daverend applaus beloonden. Totdat het helemaal fout ging, dan kregen die van Jetje.

In de jaren zeventig en tachtig dook een nieuwe grootaandeelhouder op: de financiële instelling. Daaronder vielen banken, verzekeraars, beleggingsfondsen en speculanten, zogenoemde raiders die suffe ondernemingen wilden opschudden en desnoods uit elkaar trokken en in delen verkochten.

De pensioenfondsen kwamen wat later op, omdat zij aanvankelijk niet in risicovolle aandelen mochten beleggen. Maar dat veranderde in de jaren negentig. Toen werden pensioenfondsen - met name in Nederland - de allergrootste beleggers.

Maar inmiddels hebben die hun beleggingen ook weer uitbesteed. Zoals de pensioenfondsen belegden voor de toekomstige en huidige gepensioneerden, doen giga-vermogensbeheerders als Blackrock, State Street en Vanguard dat voor de pensioenfondsen. ‘Nooit in de geschiedenis hebben drie aandeelhouders zoveel macht gehad. Alleen van de S&P 500, de index van de 500 grootste bedrijven van de VS met een beurswaarde van 40 biljoen dollar (36 duizend miljard euro) bezitten ze 22 procent. In 2008 was dat 13,5 procent’, schreef New York Magazine onlangs.

Zij hebben het moderne kapitalisme veranderd. Zij doen niet aan het zelf selecteren van de veelbelovendste aandelen, omdat uit onderzoek blijkt dat daarmee slechts zelden de markt wordt verslagen. Zij volgen met zogenoemde trackers de beursindices, die worden samengesteld door drie bedrijven: MSCI, FTSE Russell en S&P Dow Jones. Omdat ze passief in een index beleggen, hoeven ze geen dure analisten in dienst te hebben. Het maakt die vermogensbeheerders ook geen zier uit wie het goed of wie het slecht doet. Als PepsiCo marktaandeel afsnoept van Coca-Cola beïnvloedt dat hun resultaat niet. Ze zitten in allebei de fondsen. Of Pfizer of Johnson & Johnson de markt voor coronavaccins domineert, is voor deze Goliaths lood om oud ijzer.

Sommige economen vrezen dat deze nieuwe beleggingsstrategie de concurrentie beperkt en daarmee ook innovatie en productiviteitsverbetering tegengaat. De inkomsten van deze vermogensbeheerders bestaan uit bemiddelingsprovisies. Sinds de kredietcrisis groeien de drie explosief. Alleen Blackrock beheert al meer dan tien biljoen dollar, waarvan twee derde via passieve fondsen. De drie samen bezitten een flink deel van vrijwel alle grote bedrijven, hetgeen een historisch ongekende machtsconcentratie is. Volgens econoom Benjamin Braun markeert deze eigendomsstructuur een nieuw tijdperk in de economische geschiedenis, het tijdperk van het ‘vermogensbeheerderkapitalisme’.

Het is niet beter of slechter dan het oude aandeelhouderskapitalisme, alleen een stuk conservatiever.