Direct naar artikelinhoud
AnalyseHollandse paniekbestendigheid

De Nederlander gaat als een bungeejumper om met het coronagevaar

In Amsterdam loopt een handje vol toeristen rond die een mondkapje dragen uit bescherming tegen het Coronavirus.Beeld Pauline Marie Niks

De overheid wekt de indruk de coronacrisis wel te kunnen beheersen. De burger wil dat, tot nader order, graag geloven. Maar hoe bedrieglijk is die bezweringsformule? Een analyse over de paniekbestendigheid van Nederlanders.

Tussen de vele duizenden mensen die zondag in Eindhoven getuige waren van het treffen tussen PSV en Feyenoord (1-1) genoot die ene drager van een mondkapje een grote attentiewaarde. De televisiecamera legde het curiosum vast, en commentator Leo Driessen schamperde iets in de geest van: als hij denkt dat het helpt, moet hij zo’n ding zeker dragen. En zo waren er in Nederland, op de dag waarop de tiende coronapatiënt werd geregistreerd, meer demonstraties van normaliteit. Evenementen die niet waren afgelast. Wandelaars op winderige stranden. Goed bezochte meubelboulevards. Volle bioscoopzalen. Een land dat door paniek is bevangen, ziet er anders uit.

Mogelijk is de kalmte van dit moment broos en bedrieglijk. Het zou zomaar kunnen dat Nederlanders binnenkort toch onverhoeds aan het hamsteren slaan en openbare ruimten angstvallig gaan mijden. Buiten Engeland zijn de mensen tenslotte ontvankelijk voor paniek. Sartre schreef: ‘Het leven is zoiets als paniek in een brandende schouwburg.’

Maar Nederlanders leggen vaak een nogal ambivalente houding aan de dag tegenover de gevaren die hen omringen. Enerzijds zijn ze, samen met de Zwitsers, de best verzekerde wereldburgers. Met allerhande polissen proberen zij zich tegen onaangename verrassingen in het leven te wapenen. Ze zijn kinderen van een samenleving waarin het, zoals filosoof Henk Oosterling schreef, niet meer om schuld en boete gaat, en evenmin om verantwoordelijkheid, maar om aansprakelijkheid.

Anderzijds zoeken de Nederlanders de gevaren juist op. Ze nemen met doodsverachting deel aan het fietsverkeer. Na twee nachten matige vorst gaan ze massaal het krakende ijs op – soms voorzien van een priem en een touw waarmee zij zich op het droge kunnen trekken als het onverhoopt toch misgaat. In verre skioorden moeten zij het vooral van hun bravoure hebben. Het AD citeerde in dat verband een Oostenrijkse ervaringsdeskundige: ‘Die Nederlanders wonen in het platste land ter wereld, gaan één weekje per jaar naar de bergen en ze denken dat ze kunnen skiën.’

Veiligheidsutopie

Of Nederlanders onder invloed van een grote gebeurtenis in paniek raken, hangt mede af van het optreden van de overheid. Zij leven van oudsher in een ‘high trust-society’, waarin de burger niet alleen vertrouwen stelt in de overheid, maar ook van de overheid verwacht dat zij hem of haar beschermt tegen de gevaren die het genot van de vrijheid met zich meebrengt. ‘De veiligheidsutopie’ noemde de criminoloog Hans Boutellier deze ambivalente houding tegenover vrijheid die beteugeld moest worden als de veiligheid erdoor in gevaar komt. Boutellier gebruikte daarvoor de metafoor van de bungeejumper: die springt van grote hoogte naar beneden in de wetenschap dat zijn val door het elastiek aan zijn enkels zal worden gebroken. Dát is wat de vrijheidslievende Nederlander ook van zijn overheid verwacht.

Dit zie je terug in de huidige coronacrisis: Nederlanders willen het leven van alledag onbekommerd kunnen voortzetten, maar willen tezelfdertijd door de overheid worden geleid en geïnformeerd. Daarbij balanceert de overheid op een slap koord: met te veel relativering van de ernst van het probleem kan ze het verwijt van achteloosheid over zichzelf afroepen. Met te veel alarmisme kan ze de paniek ontketenen die ze juist wil voorkomen.

‘Met een nuchtere, technocratische houding wekt de overheid de indruk de zaak redelijk onder controle te hebben’, zegt bestuurssocioloog Mark van Ostaijen. ‘Maar tezelfdertijd kan ze in de liberale wereldorde risico’s voor de burger niet uitsluiten. Globalisering gaat gepaard met een toename van risico’s voor individuele burgers. Als beschermer van hun vrijheid, is de overheid steeds onmachtiger geworden. Ze is, zoals de Duitse socioloog Ulrich Beck beschreef in Die Risikogesellschaft, niet langer de verdeler van welvaart, maar de verdeler van risico’s: hoe kunnen we risico’s verdelen en controleren?’

Pandemie met superlokale trekken

De coronacrisis is ‘super geglobaliseerd’ en zeer lokaal tegelijkertijd, zegt Van Ostaijen. ‘Aan de ene kant is ze een wereldomvattende pandemie, aan de andere kant wordt ze op lokaal niveau bestreden: door het isoleren van individuele patiënten en het tijdelijk sluiten van ziekenhuizen. Onder regie van een overheid die minder zekerheid kan bieden dan de burger zou wensen.’

Hoe precair de wisselwerking is tussen burger en overheid in crisissituaties bleek tijdens de oliecrisis van 1973. Aanvankelijk probeerde de regering de zorgen van burgers te temperen met het vaderlijk advies ‘de gordijnen een uurtje eerder dicht te doen’ en de thermostaat een graadje lager in te stellen – ter beteugeling van het energiegebruik. Maar begin december raakte – zoals Wim Kan het tijdens zijn oudejaarsconference van dat jaar uitdrukte – óf de regering, óf het volk alsnog in paniek. Minister-president Joop de Uyl verklaarde op televisie ‘dat voor het eerst sinds de oorlog een jonge generatie zal kennismaken met distributie en schaarste’. Verstandige woorden die op dat moment slechts tot gevolg hadden dat Nederlanders massaal gingen hamsteren.

Bezweringsformule

In 1914, na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (waarbij Nederland niet militair betrokken raakte) sloeg de paniek juist toe door het uitblijven van overheidsingrijpen. ‘Overal zag men de mensen de queue maken’, schreef minister Wim Treub van Landbouw, Nijverheid en Handel naderhand. ‘Voor winkels niet minder dan voor banken.’ Treub waande zich ‘directeur van een groot gekkenhuis’. Met de afkondiging van noodwetten die diep ingrepen in het economisch leven, wist Treub de rust snel te herstellen – aangemoedigd door koningin Wilhelmina, die ook ‘de bestorming van de winkels had gezien’.

Soms is normaliteit een bezweringsformule in bange tijden. Zo gingen veel mensen op 10 mei 1940 gewoon ‘naar kantoor’, en stond de buurvrouw van Ans de Leeuw in de Biesboschstraat in Amsterdam ‘in alle vroegte de ramen schoon te lappen’. Deze kleine anekdote is opgetekend in een boek (van Rian Verhoeven) over het Merwedeplein en zijn omwonenden van 1933 tot 1945. Een van die omwonenden was Anne Frank. Haar levensverhaal laat zien hoe bedrieglijk de normaliteit in haar buurt was.

Dit moet u weten over het coronavirus

Wat begon als een mysterieus virus in de Chinese miljoenenstad Wuhan heeft zich over de hele wereld verspreid. Inmiddels is ook Nederland besmet met het coronavirus. In dit dossier leest u alles wat wij schrijven over het virus.

En in dit liveblog vindt u het laatste nieuws.

Moeten we evenementen gaan afgelasten? ‘Utrecht Centraal is ook elke dag een evenement.’